gelaat te verbergen, maar kon gij geloven, dat uw Eufrozyne onverschillig was? dit zou mij grieven: maar neen, gij zag haar trouwe vriendschap in die moeilijke poging. Nog bedank ik mijn Emilia voor haar geleide, nog voor alles wat gij mij waart...! Ik deed verder mijn reis voorspoedig; weder, gezichten, alles was fraai; maar niets maakte indruk op mijn met u vervulde ziel; in mijn eenzaamheid gaf ik lucht aan opgekropte gedachten: ‘Mogelijk zie ik haar nooit weder’; toen werd het nacht rondom mij... En welk een benauwend gezicht was mij de stad toen ik A... in 't oog kreeg. Daar, dacht ik, binnen die muren, moet ik verstoken van het geluk des eenvoudigen landlevens, mijn dagen doorbrengen! - mijn hart versmolt; ik reed de poorten in en het klopte heviger. Doch het omhelzen ener tedere moeder, die vrolijk werd op mijn aankomst, en vervolgens de komst mijner deelnemende Elize, deden mij de vreugde des wederziens smaken en verdoofden voor enige tijd het smartelijk gevoel. O! hoeveel heb ik bij u genoten! maar hoeveel ook met u verlaten! Och was ons lot aaneen verbonden! - Dan, wat zeg ik? Buiten uw zorgenvrij waart gij de gelukkige Emilia niet, en mij verhindert de kinderlijke betrekking bij u te blijven: geen vriendschap kan deze toch verkrachten. Ik wil dan trachten alle ontevredenheid uit mijn ziel te verbannen, anders was ik uwer niet waardig. Zou ik na het genot van 't allerfijnst genoegen dat de aarde oplevert, niet weder zoeken vrolijk mijn roeping te volgen, en zo die stille vrede te bewaren die uit de bewustheid van volbrachte plicht geboren wordt, en smaak aan alle genoegens geven moet? Weinig zou ik tonen nut uit uw verkering getrokken te hebben, zo ik mijn hartstochten over mijn rede liet heersen. Neen, ik moet
blijken geven van door u verbeterd te zijn. Men brengt mij een brief, ik heb hem nog niet in de hand, maar mijn hart zegt mij reeds dat zij van u is.