nam toe naarmate wij nader kwamen, en vervulde mij met een zekere eerbied. Eindelijk bracht mij Emilia, om mij op het treffendst te verrassen, op een plaats van welke ik mij geen verbeelding had kunnen maken. - Ik zag in een sombere diepte een schone bron voor mij, waaruit het helder water met een milde stroom, langs rotsachtige, met mos begroeide keien, al spattende, afliep in een kleine kom, wiens schuimend nat langs groter en breder vallen, in een beekje stortte, dat onder 't loof der overhangende struiken, zachtjes murmelde in de diepte. De grootsheid van dit oord werd vermeerderd door alles wat hem omringde. Terzijde van de bron ging de grond met een trotse steilte al hoger en hoger op; een verzameling van eerwaardige bomen, van grijze eiken, rijzige abelen, schaduwrijke linden en hoge populieren, rezen achter elkander op, en vormden een schoon amfitheater.
Zij schenen alle in een peinzende gedaante te luisteren naar het klateren der bron, en beantwoordden het veeltonig waterlied met een vreedzaam gesuis. De dichterlijke verbeelding zou hier een heiligdom vinden. Bij deze bron zaten wij neder. Geen wonder, zei ik, dat de Heidenen tempels van hun bossen maakten; dat Abraham Berseba's lommer tot zijn bidplaats hield; dat Jezus zelf het statig woud verkoos als hij voor ons heil in eenzaamheid zijn Vader wilde bidden. - Welk een heilige eerbied vervult mijn hart! - Hier dunkt mij woont de Godheid! - de trotse bomen vertellen mij zijn grootheid; - deze ruisende bron is een loflied voor hem! - Ik ben geheel gevoel. - Welk een aangenaam zinnebeeld, zei Emilia, levert zulk een milde, altijd vloeiende bron van de algenoegzame Zaligmaker op. Zo aangenaam zij voor een beminnaar der natuur is, - zo verkwikkelijk een dorstige wandelaar haar water vindt: zoveel, en oneindig meerder troost, vindt een ziel die haar gebrek bij 't genot van 's werelds ijdelheid gevoelt, in de volheid van Jezus. Als de bronnen van aards genoegen opdrogen, dan blijft deze stroom nog vloeien; ja, in het donker doodsdal zal zij nog de moede