Het land, in brieven
(1987)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
is. Een helder stromend water, bespoelt haar moeshof; wij zaten aan zijn oever op het bloemvol gras; onder een brede hazelnotenstruik. Een liefzingend vogeltje zat op de takjes; verscheiden zwaluwen met strootjes, veertjes of klei beladen, vlogen ons voorbij; en bouwden hun nestjes onder een brug, aan de ingang van de moestuin waar wij dicht bij zaten. De gestadige levendigheid in 't water, het snel voortschieten van schoongevlamde snoeken, de beweging der sierlijk gestreepte baarsjes, of van allerlei kleine paslevende visjes; - veelsoortige insekten, die al heen en weder op het oppervlak des waters zworven; eenden, die van haar nog vederloze jongen gevolgd, met een zekere deftigheid voorbijzwommen; - alles hield onze zinnen aangenaam bezig; wij vingen enige baarsjes, genoeg voor ons middagmaal, dat dubbel smaaklijk was omdat wij 't zelf bereid hadden. Wij doorwandelden de moeshof; en nauwelijks deden wij enige schreden, of wij zagen een mol met de grootste vaardigheid loopgraven maken; Rosette ving haar even vaardig, en bracht haar voor ons; alsof het lieve dier mij gelegenheid geven wilde om die kunstige en tot zijn levenswijs juist geschikte pootjes, of liever handjes, die de natuur aan de mol gaf te bewonderen; even daarna zagen wij een mierennest. Ik, niet gewoon zo opmerkzaam te wandelen, zou het voorbij gegaan hebben, maar mijn waarnemende Emilia hield mij stil, om op de werkzaamheid dezer diertjes te letten. Ik zag niets dan een rusteloos gekrioel, lopen, aandragen en vechten, door elkander. Doch mijn vriendin, meer onderwezen in de huishouding dezer dieren, legde mij hun bedrijven en oogmerken uit. Ik verbeeldde mij dat ze nu en dan Dichteres was, doch zij was alleen getrouwe geschiedverhaalster; ik verwonderde mij over alles. Ik dacht: zouden verhevener wezens wanneer zij onze wereld en de rusteloze bewegingen van haar werkzame bewoners beschouwen, als zij in volkrijke steden, hier een zuchtende, daar een dartele menigte, elk op haar wijze zien jagen naar geluk; | |
[pagina 128]
| |
ginds weer machtige krijgsheren de geschillen der mogendheden ten koste van het dierbaar mensenbloed zien beslissen, en om een stukje land, om een ijdele eer, om een niets, de grootste verwoestingen zien aanrichten; zouden zij dan over dat alles wel anders oordelen, dan wij over het nest en de bezigheden dezer mieren? En hoe laag, hoe klein moeten wij dan zijn, in het oog van Hem die beide de mens en de mier geschapen heeft! wat is toch aardse grootheid? - Wat haar eer! - Wat een handjevol rijkdoms? Het moge ons iets schijnen terwijl wij op deze kloot zijn, maar hoe zullen wij er over oordelen, zo wij ééns onder de Hemellingen mogen geplaatst worden. De bloembedden langs welke wij traden, waren alle met geurige kruidjes omboord. Hier was een verzameling van de schoonste soorten, verscheidene Lathyrussen, Lupinen, Riddersporen, Damastbloemen, Ranonkels, en andere, die alle door haar kleur, of door haar reuk, of door een schone en nette gedaante, of door dit alles samen, ons deden verwonderd staan over de goedheid van de Schepper, die in het versieren der aarde ook voor het vermaak zo zeer gezorgd heeft. Op een ander bed stonden witte Leliën met een trotse schoonheid te pronken; haar bladen, door de Zon bestraald, schenen met diamanten bezaaid, en streelden ons gezicht en onze reuk tevens. Wij doorwandelden een laantje geheel van purperen, witte, lichte en gloeiend rode, witte en gele Rozen. Deze, zei Emilia, zijn mijn meestgeliefde bloemen. De roos overtreft in schoonheid en geur alles; zie welk een bevallig knopje, dit is voor u; dit bloempje, door mijn hand voor u geplukt, moet voor uw vriendschappelijke boezem verwelken. Zij plukte het, en wondde haar hand aan een doorn. Moet de vriendschap, zei ik, u smart veroorzaken? ach! waarom is die schone bloem niet zonder doorn? o! de wonden der vriendschap, antwoordde Emilia, zijn licht te helen. - Had de Roos geen doorns, dan was zij zulk een leerzaam beeld niet van de onvolmaaktheid aller aardse genoegens. Waar vond men toch | |
[pagina 129]
| |
een genoegen, dat niet met verdriet gemengd is. Dit zien wij niet slechts in de angstvalligheid van de rijken, in de onvoldaanheid van de wellustigen, in de onrust van de eergierigen, maar zelfs in genoegens die fijngevoelige zielen bekoren; in die dierbaarste en onontbeerlijke zegen van het leven - de vriendschap. Is zelfs deze schone bloem wel zonder doornen? Neen zeker niet, hervatte ik, dat ondervind ik dagelijks; nu zelfs, in 't genot van haar edelst zoet. - Dit gevoelt thans mijn Elize met mij; dit word ik niet minder gewaar, als ik, van u afgescheiden, van uw lot onzeker ben; en op al mijn vragen hoe en waar leeft zij thans? geen antwoord krijg, - als ik mij zelf bij u wens, en toch eenzaam blijf - Of als een brief mij zegt dat gij lijdt, en ik met u lijd, dan gevoel ik allerlevendigst dat de geurige schone roos der vriendschap met doornen van kwelling omringd is. En evenals het met de vriendschap is, hervatte Emilia, is het ook met de liefde gelegen. Verbeeldt u het gelukkigst huwelijk. Hoeveel angstvallige zorg, rustbenemende overleggingen, harttreffende kwellingen en pijnlijke vrees mengen zich onder al het zoet der liefde! - doet niet een ziekte, of slechts de kleinste ongelegenheid der ene echtgenoot het hart des anderen bloeden? Is niet dikwijls een onvoldane zucht naar kinderen een scherpe doorn? of kan niet de vervulling van die wens oorzaak worden van nog groter ongeluk? - Nog denk ik met tedere ontroering aan het lot van Aspazio en Lucinda. Deze jonge echtgenoten waren volkomen gelukkig in elkanders liefde; de onvoldane begeerte om hun beeld in een vruchtje hunner liefde te zien herleven, was hun enige kwelling. - Allengs werd deze begeerte een ongeduldig verlangen, en het onvoldaan verlangen een grievende smart. - Eindelijk wordt hun verenigde wens verhoord; - Lucinda bevindt zich zwanger, - hun vreugde is onbepaald, zij smaken in elkanders armen een voorgevoel van de reinste wellust; met verrukking voelt zij 't eerste leven van haar vrucht, en verbeeldt zich reeds alle zaligheden der moederlijke betrekking te genieten. Zij bereidt | |
[pagina 130]
| |
met het innerlijkst genoegen, zonder geld of moeite te sparen, de kleedjes voor haar toekomstige kindje. Zij verbeeldt zich reeds het poezelig wichtje, met betoverende aanvalligheden, op haar moederlijke schoot te koesteren; zij denkt; zij spreekt bijna niets anders dan van de verborgen lieveling van haar hart. Ook Aspazio blaakt van verlangen; hij voelt reeds de onuitsprekelijke genoegens van een vader: - gelijk hij zich houdt voor de gelukkigste der mannen. - Dan, wat gebeurt er? de tijd der rijping van haar vruchtje nadert; alles was gereed, de vader wachtte met geopende armen het schepseltje, maar welk een omwenteling! - Het vindt in de baarmoeder zijn graf! de jonge, de tedere, bevallige Lucinda, smaakte nooit het geluk van moeder te zijn; het ogenblik van haar gehoopte verlossing is dat van haar dood! - In 't midden der benauwde doodsangsten, begeerde zij nog het leven van haar kindje, tot troost van haar verlaten Aspazio; maar vergeefs! - Het stierf met haar! - en de nog korts gelukkige echtgenoot, ziet al zijn gehoopte zaligheden tevens, op één ogenblik als een droom verdwijnen! en een aarde moe, waar hij hetgeen hem dierbaarst was missen moet, treurt hij kwijnend de dood tegen. Zo, ging zij voort, is ook de duurzaamheid van aards geluk aan die van een roos gelijk: zij bloeit met een pasontloken schoonheid! - Maar een windje verheft zich, haar teder steeltje wordt geknakt, en de pasontloken bloem verwelkt. Dat het meeste belooft wordt ons op 't ogenblik der vermeende genieting ontnomen. Wat moeten rechtaardige ouders voelen, als zij hun beider beeld in een beminnelijk kroost zien spelen; als zij het de tedere vader- en moedernaam, met onschuldige lipjes horen stamelen? als zij de lieve gulle lachjes, de betoverende oogjes van deze aanvallige wichten ontvangen? hoe moet hun wellust groeien als zij de zaden van Godsdienst in hun tedere harten strooien? - als zij hun zielsvermogens bij trappen meer zien ontwikkelen? welke lachende tonelen opent hun het toekomstige! - Maar hoe licht worden al deze genoegens ver- | |
[pagina 131]
| |
woest! - Een ziekte die het kindje dreigt, doet het ouderlijk hart reeds duizend doden gevoelen. - Of het sterft onverwacht en schielijk, en laat zijn ouderen in onuitsprekelijke smarten. - Gebeurt dit al niet, de kommer voor de uiterlijke welvaart van hun kroost; of, wat nog erger is, deszelfs slecht gedrag verslinden dan, als zij de vruchten van al hun zorgen hoopten in te zamelen, al het vermaak dat hun gelukkige kindsheid beloofde! - Dan zien zij het voorwerp hunner liefde, hunner tedere zorg, hun eigen ingewand, in weerwil der vleiendste verwachting, een dreigend verderf tegen ijlen! - Ik had niet gedacht Emilia! antwoordde ik, dat deze roos ons aanleiding zou geven tot aanmerkingen, welker waarheid ik levendig gevoel. Nooit moet ik een roos zien bloeien, of zij moet mij de onvolkomenheid en kortstondigheid der aardse genoegens herinneren! Wij doorwandelden de moestuin verder. Kruiden, vruchtbomen, alles stond even tierig. Gehele troepjes vogelen hielden hun maaltijd aan de erwten; doch mijn goedhartige vriendin belette het niet. Er komt hun, zei zij, ook een deel toe van de vruchten der aarde, die ons aller Schepper deed groeien. Wij wilden een laantje van vruchtbomen ingaan, dwars over hetwelke een grote spin haar net geweven had. Ik liep bijna met mijn aangezicht tegen het afschuwelijk dier aan, eer ik het bemerkte; ik vloog ontroerd terug en beefde van schrik; doch Emilia poogde mijn schrik te verminderen door mij de merktekenen van Goddelijke wijsheid ook in dit gehate dier te tonen. - Zij verhaalde mij, dat het van gevleugelde insekten leven moet, en wijl het deze niet kan navliegen, met de kunst van netten te spinnen geboren wordt, waarin haar haar prooi vanzelf in de poten valt. Ik zag ongelukkig een onnozele vlieg verrast, en hoorde het benauwd geworstel harer wiekjes. Ik brak het net, tot redding der gevangene, en gaf de diklijvige verraadster werk aan de toerichting van een nieuwe strik. Gij merkt wel dat Emilia mij nog geen vriendin van dit schepsel gemaakt heeft. Ik wil het niet verachten; het is zeker ook een kunstig gewrocht | |
[pagina 132]
| |
van een wijze oorzaak, maar ik heb er een onoverwinnelijke afkeer van, en ben zeer op mijn schik dat er in de keten der wezens, nog vele schakels tussen mij en de spin zijn. Het onkruid, dat zich overal vertoonde, vooral de klimop, die zich om andere planten slingert, en zich met dezelve verwart; de volgeladen vruchtbomen en meer andere dingen, gaven ons stof tot een genoeglijk gesprek over de geaardheid en de verbetering van onze geest; - Na deze aangename wandeling deden wij ons middagmaal, onder een brede bloeiende Lindeboom die ons op zijn geur onthaalde, terwijl de gevangen vis, een schotel room en enige vruchten het eenvoudig, maar smakelijk gerecht uitmaakten. O! Hoe gelukkig rolt mijn leven hier voort! Maar gij kunt het nog volmaakter maken, lieve Elize, door veel te schrijven aan uw eufrozyne |
|