Het land, in brieven
(1987)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
hebt mij een taak opgelegd, die ik met veel vermaak volbrengen zal: niet alleen omdat ik weet, dat ik door deze beschrijving aan u enig genoegen zal toebrengen, maar ook omdat mijn eigen genot daardoor zal verdubbeld worden. Schoon wij geheel voldaan zijn in elkanders gezelschap, hebben wij evenwel onze tijden waarin de eenzaamheid voor ons het bevalligst is; dan gevoel ik de kracht van 't schone gezang van lavater: Nur die Einsamkeit umschattet
Sanft mit Kühlung meinen Geist;
Wenn er durstend und ermattet,
Sich Geliebter selbst entreizt,
Du nur Stille kannst mir geben,
Dass mir kein Vertrauter gibt,
Selbstgefühl und neues Leben,
Und Gefühl dass Gott mir liebt.
Maar ter zake. - Daar zit Emilia in haar klein vrolijk boekvertrekje, en ik in mijn niet minder bevallige slaapkamer die haar uitzicht heeft op de tuin, en een daarachter liggend bosje; hier zit ik thans mijn wedervaren te verhalen, terwijl rondom mij de nachtegalen verrukkend zingen. Ik heb voorspoedig en vrolijk gereisd; ik vond Emilia in het bestemde Dorpje; zij vloog in mijn armen met een gelaat waarin zich levendige blijdschap en zachte tederheid verenigden. Ik, even ontroerd als zij, drukte haar sprakeloos aan mijn hart, en ons beider vochtige ogen getuigden van de levendigheid onzer vriendschappelijke aandoeningen. Wij reden vergenoegd voort. Onderweg werd het bedwelmend gevoel van ons wederzijds geluk, zachte en mededeelbare vreugde. Zij leidde mij in haar lieve woning; en ik verbeeldde mij de gelukkigste sterveling te zijn, toen ik met mijn boezemvriendin onder hetzelfde dak de vrije landlucht inademde. Ja | |
[pagina 101]
| |
waarlijk Elize! wij mogen in de stad in het een of ander ons vermaak zoeken, voor iemand die smaak heeft in zulk een landleven als Emilia leidt, is de stad maar een gevangenis. Haar zorgenvrij is een klein paradijs; het beantwoordt aan zijn naam; sedert ik hier ben, vergeet ik zorgen en gewoel, en gevoel dat ik tot geluk geschapen ben. De woning is niet groot; slechts eenvoudig door een rieten dak bedekt; maar vrolijk gebouwd. Zij ligt verrukkend met welig houtgewas omringd; en aan de ene zijde ziet men tussen de stammen der hoge bomen door. De schoonste korenlanden en weiden vol vee, met enige boerenwoningen, liggen in een treffende eenvoudigheid. Het gezicht der omgelegen schoonheden, hier op de dicht belommerde voorgrond alleen, zou mij een onschatbaar vermaak zijn; maar het verrukt mij oneindig meer als Emilia mij op haar romaneske wandelpaden brengt. Ik ben verzekerd, Elize! dat hoezeer gij aan het stadsleven verbonden zijt, de helft van mijn genoegen, u van neiging zou doen veranderen. Wij stadbewoonsters, kennen het geluk niet dat de vrije veldeling geniet. Doch gij moet niet wachten, dat ik u al onze genoegens, al onze gesprekken en gewaarwordingen zal mededelen; dit is mij onmogelijk: gij zelf kent de kracht der vriendschap, en kunt gissen wat twee zo geheel eenstemmige zielen, bij het in elkander smelten harer edele aandoeningen ondervinden moeten; wat zij meer moeten gewaar worden als verhevener voorwerpen de aandoeningen verfijnen; en deze geeft ons hier de natuur in dit stil verblijf der onschuld. Gij kent mij ook genoeg, uit mijn dagelijkse omgang, als het luchthartige meisje; Emilia heeft daar ook proeven genoeg van, want gij weet, ik vertoon mij zoals ik ben. - Ik zal u alleen maar die gesprekken verhalen die enigszins tonen, dat ik niet geheel zonder nut met een schrandere vriendin omga; dus zult ge Eufrozyne aan haar beste zijde zien. Verwacht evenwel geen filosofische betogen, of poëtische schilderstukken, want daartoe is eigenlijk mijn ziel niet gevormd; doch zo zij niets overnam van alle wijsheidlerende tonelen die ik rondom mij | |
[pagina 102]
| |
geopend zie, en wier lessen door Emilia worden aangedrongen, dan was zij te klein om mij tot uw vriendin te maken. Nu, dit is waarlijk een lange voorbereiding tot het verhaal dat ik nu begin. Gisteren namiddag gingen wij na het theedrinken in het bosje, dat wel niet uitgestrekt, maar allerbekorendst is. Wij doorwandelden enige smalle overdekte laantjes, waarin de vogelen nestelden, en kwamen toen aan een kreupelbosje van welige iepe- en eikestruiken: de slingerpaadjes waren door jonge lindebomen afgetekend, om welke zich rozen, jasmijnen, en kamperfoelie slingerden. Verscheidene vogeltjes lieten zich horen: de nachtegaal slechts nu en dan, om ons te lokken, tot hij zijn avondlied beginnen zou. Een helder beekje vloeide met een weemoedig gemurmel door 't bosje heen. Op een plaats stonden enige oude bomen aan zijn oever; over welker diepe en ontblote wortels het water als over zovele natuurlijke trappen, al kletterend afliep. Wij zaten in het gras onder hun schaduw neder; vermaakten ons in de krullende golfjes, en het vertederend geruis. Daar hielden wij dit vertrouwelijk gesprek, dat ik u nu gelijk meermaals kortheidshalve met het emilia en ik verhalen zal.
ik
O! welk een treffend gevoel doet mij hier verstommen! welk een zacht genoegen geeft mij dit beekje! dit bosje! die vogelen! - Nooit smaakte ik iets dat daar bij halen kan. - Besluit uw zorgenvrij zo veel zaligheid in zich?
emilia
Hoe juist spreekt gij nu uit mijn hart! nergens vind ik een schaduw van dat eenparig, zacht vergenoegen dat de natuur geeft, dan te weten, als ons hart er recht voor geopend is: er zijn ook tijden dat dezelfde voorwerpen, die anders verrukken, alleen behagen, of zelfs maar flauw aandoen kunnen; doch op zekere tijden is onze ziel meer dan gewoonlijk indrukbaar voor 't schone. Dit gevoel ik thans. Dit plaatsje bemin ik altijd, maar sedert lange tijd vond ik er dat niet, dat ik nu aan uw zijde | |
[pagina 103]
| |
gewaar wordt; de vriendschap is toch het geluk van ons leven! Zij vertedert het hart, maakt het meer gevoelig voor de natuur; geeft de mededelende ziel ruimte om opnieuw te genieten; en de natuur geeft weer kracht aan de vriendschap. Zij beide maken de zachtste, de reinste neigingen wakker; - hoeveel genoegen geef ik mij zelf, wanneer ik u in mijn brieven deelgenote van mijn geluk maak! en nu, - nu gij het met mij gevoelt, nu uw gelaat mij zegt dat gij getroffen zijt, nu groeit mijn vermaak tot verrukking.
ik
O! welk een wondere mengeling van hartstochten vervoert mij! ik gevoel de natuur! ik gevoel de vriendschap! hoe sterk werken zij beide om mijn gehele ziel te verrukken! - Waarlijk Emilia, ik geloof dat de vriendschap sterker is dan de liefde.
emilia
Wat is liefde, die door geen vriendschap bestierd wordt? Een dierlijke aandoening; een onbestendige losse drift; zover verwijderd van de reine wellust der vriendschap, als deze haar in edelheid overtreft. Ik schrik op het denkbeeld van een verbintenis op zulk een liefde, en niet op de overeenstemming der zielen gegrond; en evenwel, hoe dikwijls gebeurt het dat zich personen verenigen, die, wegens verschil van aard en geestneiging, nooit ware vereniging kunnen smaken, en vandaar die ongelukkige, of op zijn best, dragelijke huwelijken.
ik
Maar gij zijt immers geen vijandin van de liefde, denk ik? Gij gelooft toch ook dat zij twee edele zielen kan gelukkig maken, bijvoorbeeld zulke als, Kronhelm en Thereze; Emilia en Eduard?
emilia
Dat zijn Romans, mijn Eufrozyne! die schoon getekend zijn, maar niet naar 't leven. Zulke echtgenoten bestaan alleen in het edel vernuft van de zachtgevoelige Miller; maar zoek vrij onder al uw bekenden, of gij de Kronhelms en There- | |
[pagina 104]
| |
zes wel ergens vindt. Rang en middelen hebben te veel invloed op een keuze die geheel vrij wezen moest; en dus worden dikwijls zielen die volmaakt voor elkander geschikt waren, door een ongunstig lot gescheiden. Of gebeurde het eens dat zij elkander vonden, met elkander verenigden, en aardse zaligheid in elkanders genot hoopten, dan dikwijls komt de nijdige dood hun geluk in één ogenblik verstoren. (Hier zuchtte zij; zou de ondervinding haar dit geleerd hebben? met de tijd zal ik het weten.) Doch ik hen ver af van de liefde te verachten: welbestierd, is zij een milde bron der reinste genoegens; maar gij, die haar zo sterk, met zo veel vuur verdedigt, moet zeker beminnen; wie is die gelukkige, Eufrozyne!?...
ik
O! neen: onder hen die mijn hart begeerden, heb ik de man niet gevonden, wiens liefde alle moeilijkheden, die onze sekse in het huwelijk vindt, volkomen verzoeten; met één woord: die mij gelukkig maken kan; en eerder zal ik nooit besluiten de lieve, geruste, onbekommerde vrijheid van de maagdelijke staat te verlaten.
emilia
Maar waar zal de minnaar zijn, die het hart van een Eufrozyne zal waardig zijn? Gezond verstand, goede smaak en edelmoedige goedheid, zullen voor 't minst de trekken van zijn karakter zijn moeten, en hoe zeldzaam zijn die te vinden.
ik
Dan zal ik doen zoals Emilia; mij vergenoegen in de uitoefening der belangeloze vriendschap; en liever gelukkig blijven in de eenzaamheid, dan onder een kwalijk geplaatste liefde zuchten.
emilia
Zij is ook geen volstrekte behoefte voor ons geluk. Laat ons daarom ons geheel aan de leiding der vriendschap overgeven: zij zal reine wellust op onze paden strooien. | |
[pagina 105]
| |
ik
Hoe grieft het mij wanneer de andere sekse de onze onbestendigheid in de vriendschap ten laste legt! Mij dunkt, het is onmogelijk dat een voorwerp, 't welk eens mijn vriendschap verdiende, mij ooit weer onverschillig zou worden.
emilia
Wat, bid ik, zou de reden zijn dat onze sekse, die men zelfs beschrijft als meestal gevoeliger voor 't schone, zachter van aard en levendiger van hartstochten, ongeschikter zijn zou tot standvastigheid in een vriendschap die niet op grillige invallen, maar op een verstandige keuze en harmonie der zielen gegrond is, en die bestierd wordt door een poging om het wederzijds geluk in elkaars genot te volmaken? Wat zou de oorzaak hiervan kunnen zijn? Zou de vriendschap kunnen kwijnen door ontdekking van gebreken die verzeld gaan van de gereedheid om ze op trouwe raad te verbeteren? Of kan er ooit wangunst plaats hebben wegens enige uitmuntendheden, daar deze het eerste de vriendschapsachting veroorzaakten? Of kunnen nieuwe verbintenissen ons ongevoelig maken voor iemand die blijft delen in ons lot? Neen, Eufrozyne! ware vriendschap tussen edele overeenstemmende zielen, schoon in vrouwelijke lichamen geplaatst, kan niet missen bestendig te zijn.
ik
O! neen: ik gevoel het; zij kan niet; al deed mij het noodlot in een onbekend werelddeel uw afzijn bewenen, gij zoudt mijn Emilia blijven; uw beeld zou gestadig voor mijn ogen en uw naam op mijn lippen zijn; - en het vertrouwen op uw aandenken zou alleen mijn hartetranen drogen kunnen.
emilia
Uitmuntende Eufrozyne! Met hoeveel reden heb ik u op 't eerste gezicht tot mijn vriendin gekozen, uw gelaat toonde mij reeds die zachte, schone ziel; gelukkig ogenblik waarin ik u ontmoette! | |
[pagina 106]
| |
ik
Neen, gelukkige Eufrozyne! aan wie gij uw duurzame vriendschap zwoer (met omhelsde ik haar) laat onder derzelver strelend genot, ons leven zo stil en vreedzaam als dit beekje voortvloeien, tot het verdwijnt in de Oceaan der eeuwen.
emilia
Zie ginds twee bemoste bomen, zij groeiden naast elkander in gelijke gedaante even groot en schaduwrijk op. Een gehele eeuw verdroegen zij met elkander het geweld der stormen en de gloed der zon, en werden oud in elkanders schaduw; laat ook zo onze vereniging zijn. Gedurende dit gesprek, was de tijd zachtjes voortgegaan; de zon begon te dalen en haar kwijnende glans zette aan het jonge groen der bomen een nieuwe schoonheid bij; wij doorkruisten nog enige tijd de kronkelpaden, en traden toen door een overdekte laan in een prieeltje, dat met rozen en kamperfoelie omzet was, en uitzag op een ruime weide vol beesten; die de zinkende zon met haar laatste stralen verguldde. Hier had Emilia enige verkwikking laten brengen, die mij wel niet te onpas kwam, evenwel werd mijn gehele ziel ingenomen door een tafereel, welks gelijke ik nooit gezien had; dat wel dagelijks voor ieder openstaat, maar waarvan de stille Landbewoner alleen het schone kent. - Het was de ondergaande zon! deze nu geheel de gezichtseinder genaderd, werd een vuurrode kloot; en zonk met een onvergelijkelijke snelheid onder de kimmen. Wij staarden er op, en eer wij 't bemerkten, was zij weg. Ga, zei toen Emilia: ‘Ga henen, weldadig licht, laat nu de bewoners van het andere halfrond in uw levenwekkende stralen de macht der Godheid aanbidden, die boven de kloot der aarde woont, en de loop der hemellichten regelt.’ Dit sprak zij met een gelaat waarin Godsvrucht en mensenliefde getekend waren. - Wij staarden beiden, in gevoel weggezonken, op de schoongekleurde wolkjes die de horizon versierden. Ik kan niet zeggen, welk een invloed dit gezicht op mij | |
[pagina 107]
| |
had: - wij zagen elkander zwijgend aan; en onze vochtige ogen zeiden elkander: dat één gevoel ons bezielde. -Allengskens week de heerlijkheid van de dag, en de vale schemering bracht een zachte droefgeestigheid mede; alles schikte zich tot rust; de boer bracht zijn paarden in de wei; een visser zette zijn fuiken in een nabij ons stromend water, en schoof weder met zijn bootje langs het riet naar huis; enige arbeiders kwamen, met hun blinkende spaden op schouder, van hun werk; de herders brachten hun verzadigde schapen naar de stal; de vogelen begonnen allengs te zwijgen, en zochten hun nachtleger op de jonge takjes. Het koele windje ging slapen; geen blaadje roerde zich; en alles wat mij omringde, deed mij aan het zeggen van de dichter denken: Geen wolkje drijft er aan de lucht.
Geen enkel blaadje maakt gerucht.
Geen windje doet zich horen.
't Is alles stil.
Geen schepsel wil
Natuur in 't slapen storen.Ga naar voetnoot*
Alleenlijk begonnen de nachtegalen in het dichte bosje hun verrukkend avondlied; een lieve betoverende stem begon, een andere antwoordde; allengs lieten er zich meer horen, en eindelijk werd het een verrukkend consert, schoner dan ik immer hoorde; wij luisterden zo nauwkeurig, dat wij, om de zwakste toon zelfs niet te missen, nauwelijks onze adem haalden. Na enige tijd enkel gehoor geweest te zijn, riep ik verrukt uit: welk een Goddelijk lied! - Goddelijk, zeker! zei Emilia; wie anders dan een eeuwige oorzaak kan zulke gewrochten vormen! zulke gorgeltjes die zo schone tonen slaan; - hoe teder kwijnend! - hoe vrolijk juichend! - hoe geheel melodisch! elke toon is ge- | |
[pagina 108]
| |
schikt om een gevoelige ziel op 't sterkst te treffen! - Hoor, welk een teder lokkende toon telkens herhaald wordt! Hoor, hoe een ander die vrolijk beantwoordt! dit zijn gesprekken der liefde tussen 't vleiend mannetje en het wederminnend gaaike: hun taal verstaan wij niet, maar toch kunnen wij horen dat het geluk in dit bosje woont. Genoeglijk denkbeeld, zei ik, die schepseltjes gevoelen vreugde in hun aanzijn, en danken er hun Maker voor; hoe nabij zijn ze ons! hoor het fladderen hunner wiekjes! O! kon mijn nieuwsgierig oog eens in die loofgewelfjes dringen, en deze lieve schepseltjes zien! Ik weet wel, zij zijn niet schoon, maar hun zangkunst, waarom kleist hen gevleugelde stemmen noemt, vergoedt dit meer dan dubbel. Wie weet, zei Emilia, welke sprekende oogjes, welke levendige vlugheid, hoevele ouderlijke tederheid, hoeveel echtelijke liefde, hoeveel voorzichtige schranderheid wij zien zouden! Maar mogelijk zouden wij ook tevens de vreugde dier gelukkigen storen; en zoudt gij tot zulk een prijs uw verwondering wel kopen willen? Ik niet. En ik ook niet, zei ik. Wij luisterden nog enige tijd; de ganse schepping ademde vrede en vergenoeging. In de weide lag het vee nu herkauwend neer, en gaf nu en dan door zijn geloei, zijn stille vergenoegdheid te kennen. Er rees een schone dauw uit het water op; dan, hoe verkwikkend zij voor de kruiden zij, schroomden wij nochtans haar invloed voor onze lichamen, en traden toen naar huis; daar speelde Emilia haar geliefde avondlied, dat hier bijgaat, op de dwarsfluit, en ik verzelde haar met het klavier. Aan de Schepper
U zal mijn loflied prijzen!
U, Vader der natuur,
Eerbiedig dankbewijzen,
In 't heuglijkst avonduur!
| |
[pagina 109]
| |
Met lof trede ik u tegen,
Voor al mijn vreugd en smart;
Maar meer voor groter zegen,
Voor een gevoelig hart!
Uw Almacht, Heer der Heren,
Bracht alles voort wat is;
En alles blijft u eren,
Voor zijn behoudenis.
U hoor ik in de stormen;
Terwijl ik u in dauw,
In walvis, en in wormen,
En in elk kruidje aanschouw.
Elk beekje, dat wij horen,
Waar 't langs zijn oevers glijdt,
Ruist mij verrukt in de oren,
Dat gij zijn Schepper zijt!
Als de avondwind van 't zuiden
Ons zachte koeltjes brengt,
En zoete geur van kruiden
Met zijne luchtjes mengt;
Als 't woud uw lof doet rijzen;
Zo leer ik mijnen plicht,
En wil U staamlend prijzen,
Die alles riep in 't licht.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 110]
| |
Welk een lange brief heb ik u geschreven, als ik u zo mijn afwezen vergoed, misgunt gij immers de gelukkige dagen niet aan uw eufrozyne |