gemis vertroosten, maar de verlangens naar het origineel niet stillen kan. Wat stillen? Kan ik ooit die regelmatige omtrek zien, die schranderheid en vrouwelijke zachtheid aftekent, mij daarbij uw levendige bevalligheid verbeelden, en niet allersterkst verlangen om u aan mijn vriendschappelijke boezem te drukken? Welke gelukkige dagen voorspel ik mij in uw leerrijk gezelschap! Maar zeg, lieve Emilia! in vele uwer brieven straalt een nadenkende ernst, in sommige zelfs een helling naar het sombere door: en zat dan een meisje, dat het eerste geheel mist, en het andere strijdig met haar meer vrolijke geaardheid vindt, u wel zoveel geluk toebrengen als uw goedhartigheid u voorspelt? Dit is de enige vrees die mij bekruipt. Maar wat vraag ik, als uw ernst mij behaagt (en dit doet zij altijd), als ik van u leren, mij naar u vormen wil, dan zal mijn vrolijke schertslust u op zijn tijd ook niet mishagen; de vrolijkheid is toch een medicijn voor ziel en lichaam, en gij kent immers uw
eufrozyne
n.s. Heden over acht dagen hoop ik bij u te zijn. Zendt mij nog enige letteren die mij verzekeren, dat ik welkom wezen zal.