en roemt haar overwinning door 't geloof; o! hoeveel gemengde hartstochten beroeren mij! Zij riep mij zoëven, de beste moeder! en toen ik kwam, kende zij mij niet; welke grieven in mijn lijdend hart! -
Middernacht.
Hier zit ik nu eenzaam, terwijl mijn anders hulpvaardige vrienden slapen; de afgaande koorts verleent de zieke een afgebroken rust; ik hoor niets dan haar bezwaarde adem en het rusteloos tikkend uurwerk, dat mij de snelle vlucht van de uren mijns geluks, die mogelijk weinige zijn zullen, met een treflende eentonigheid vertelt. De flauwe nachtlamp verlicht alleen het vertrek; ik luister met een angstige nieuwsgierigheid naar elke veranderde ademhaling, naar elke beweging. - De nachtgedachten van young liggen bij mij op tafel, zijn droefheid voedt de mijne; ik beschouw met hem de ijdelheid van alles; ik denk de lotgevallen van mijn moeder na; ik gevoel mijn eigen ongeluk; en de wereld schijnt mij een treurtoneel. - Mijn kinderliefde overtreft mijn zelfliefde, en ik wens haar zalig!...
Wat later.
O! hoe akelig zou mij dit verblijf zijn, kon ik in mijn zieke moeder de Godvruchtige Christen niet vinden! hoe akelig moet dat krankbed zijn daar geen straal van hemeltroost de donkerheid des doods verdrijft!
's Morgens ten 5 uren.
De dag breekt aan; deze lange treurige nacht is voorbij, maar ach! mijn moegekreten ogen schuwen de flauwe morgenglans, en mogelijk heeft die, na dezen morgen, voor mij geen schoonheid meer!
Ten 8 uren.
De bedwelming is over; mijn dierbare moeder herkent haar