Het land, in brieven
(1987)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtelijk beschermdVIII Emilia aan EufrozyneDe 26 jan. 17 -
Was het uw oogmerk, lieve Eufrozyne! uw vriendin in haar eenzaamheid te doen lachen? Dan is het gelukkig bereikt door 't geestig verhaal van uw adellijk diner. Terwijl de schone trekken van uw edel hart in dit en het ander deel van uw brief, mijn achting en vriendschap, zo 't mogelijk is, nog hoger deden rijzen. Ja, wel hebt gij 't geraden in 't slot van uw lieve brief; ik verhef het geluk van mijn eenzaamheid, doch noem het geen verwijzen, maar - begunstigen van het lot, - en op dit ogenblik gevoel ik er het zalige van. Het is nu bijna middernacht; de gehele avond is mij een ogenblik geweest; eer ik na bed ga, moet | |
[pagina 37]
| |
ik u getuige maken van mijn stil, geheel ernstig genoegen. Terwijl de stadse jeugd zich vermaakte in vrolijke gezelschappen, terwijl mijn Eufrozyne mogelijk zich bij een harer vriendinnen gelukkig gevoelde, zat ik van alle uitwendige vreugde afgezonderd, bij het helder lamplicht in mijn lieve schrijfcel. Het was doodstil, zodat ik de stilte kon horen; het loeien van een of andere koe in de stallen mijner buren; het knetteren der raderen van een thuiskomende boer; het koudevoorspellend knappen van het vuur; het gieren van een uil in de bomen; of de snorkende adem van Rozet, brak haar alleen bij tussenpozen af. Maar het tikkend uurwerk ging onophoudelijk zijn gang; dit bepaalde mij bij de rusteloze voortloop des tijds; - ik hoorde de ogenblikken snellen; ik dacht op mijn vervlogen leeftijd, op de onzekere volgende jaren; en mijn geheel leven scheen mij slechts de droom van een ogenblik. Mijn peinzende, door niets afgetrokken ernst drong dieper door tot het oogmerk van mijn leven, tot de staat waartoe ik na verloop van enige voortsnellende jaren of maanden zal overgaan. Ik herinnerde mij een menigte voorbeelden van vroeggestorven bekenden, wier eeuwig lot, schoon onbekend voor de overblijvenden, door God nochtans onherroepelijk beslist is. Juist terwijl ik met deze gedachte werkzaam was, gaf mijn uitgaande lamp, wiens verzwakkend licht ik niet bemerkt had, mij een levendig afbeeldsel van mijn volgend lot. Zo, dacht ik, zal mijn levenslamp, als de groeisappen die het lichaam voeden verteerd zijn, eens worden uitgeblust in zwarte donkerheid. Ik verbeeldde mij een menigte van mensen, die nu, - nu op dit ogenblik, - in onderscheiden wereldoorden, de laatste adem uitbliezen; ik vertegenwoordigde mij een gehele reeks van onderscheiden sterfbedden. Eerstgeboren kinderen, wier pas begonnen leven geëindigd werd, gelijk een bloemknopje dat bij de eerste ontluiking reeds verwelkte; - jongelingen in het vleiendst tijdstip, temidden van hun gegrondste vooruitzichten - nedergeveld; - mannen in de kracht van hun dagen afgesneden; waggelende grijsaards, die | |
[pagina 38]
| |
hun stervend leven met de doodslaap verwisselden; - deze kwamen mij allen voor de geest. - Ik stelde mij hen voor, in hun al - of niet - bereide staat, - ik zag deze als een vriend; die als een vijand van God het voorportaal der eeuwigheid verlaten; - Ik voelde met een onuitdrukbare eerbied de rechtvaardigheid en wijsheid van Hem, wiens Eeuwig raadslot het lot der stervelingen verzegelt. Ik bleef enige tijd in het donker zitten: mijn denkvermogen breidde zich uit nu er meer zintuigen stil stonden, en verbeeldde mij enigszins de staat der afgescheiden geesten, die door geen zinnelijke voorwerpen in hun werkzaamheid gestoord worden; ik verbeeldde mij het ontzaglijke van die staat voor mensen wier levenswijs hier op aarde hun geen vrolijke denkstof in de eeuwigheid heeft overgelaten. - Wat toch zal de vriend van de wereld en de zinnelijke genoegens, voor wie hier een ernstige gedachte een ondraaglijke last was, in de eeuwigheid bezighouden, daar hij van al zijn geliefde vermaken beroofd, alleen - denken zal? - Denken, ja, op de genoten wellusten van dit leven; maar welker herinnering hem in een wereld waar hij ze alle mist, niet dan jammervolle kwelling zal baren; alle goedheden van God door hem met ondankbaarheid beantwoord; - de genadetijd door hem te dwaaslijk verspild, en nu - voor altoos afgesneden: deze en zo vele andere dingen, die hij voorheen in een gedurige verstrooiing voorbijzag, zullen daar tegen wil en dank, zijn ongehinderde aandacht boeien; hier legde hij het geweten stilzwijgen op, maar daar zal het spreken - met een ontzaglijke zieldoordringende stem - die het naberouw en de wanhoop bij uren zal doen aangroeien. - Welk een treffend spoor gaf mij dit zielroerend toneel om met blakende ijver voor de eeuwigheid te leven, om reeds hier die maat van wijsheid, van geloof en deugd te verkrijgen, die mij voor dezelve kan rijp maken. - Zulk een ziel zal, ontslagen van het zinnelijk, het zwak, of pijnlijk lichaam, dat haar hier zo dikwijls hinderlijk was, het zalige van haar vrije onbenevelde werkzaamheid met verrukking gewaar worden; - zij zal haar | |
[pagina 39]
| |
geliefde onderwerpen onverhinderd bepeinzen; - haar zonden herdenken als verzoend door haar Verlosser; - de verloren genoegens van dit leven niet bewenen; - en door de herinnering van voorbijgevloden jaren van verdriet geen lijden voelen. - Zij zal zalig zijn, in genot en in verdere verwachting. Zeker de staat der afgescheidenheid heeft iets ontzettends, om de onzekerheid van het - hoe van ons bestaan; maar 't onfaalbaar woord van God, dat de doden bij hun sterven reeds zalig spreekt, is een waarborg voor des Christens geluk, en moet een spoor van deugd voor ieder wezen. Mijn ziel, toen geheel ernst, vond in alles voedsel voor haar neiging: straks luisterde ik naar het gekraai der hanen, die elkander beantwoordden, zover mijn gehoor strekte; en aanstonds dacht ik aan 't gene onze Haagse Guldenmond van dit dier zingt:Ga naar voetnoot* Hoe? geeft de slaapzucht geen gehoor?
Een vogel van die veren
Kon, door 't gekraai in Petrus' oor,
Die grote Leraar leren,
Hoe kwalijk hij ten hove voer,
Hoe vals zijn tong Gods zoon verzwoer.
't Was tijd van daar te keren.
Dit leidde mijn gedachten tot de akeligste, maar tevens zegenrijkste nacht die ooit de aarde bedekte, - die nacht toen de Heiland leed en dit getrouwe dier aan zijn afgedwaalde lieveling zijn diepe val herinnerde. Ik verbeeldde mij de smart die de ziel van deze discipel folterde omdat hij het lijden van de beste Meester, de weldadigste der mensen, zo schandelijk, zo laag, zo ontrouw tegen de trouwhartigste waarschuwing aan, vergroot had; ik verbeeldde mij het gelaat waarmede Jezus hem aanzag, | |
[pagina 40]
| |
en hoe die ogen vol ernstige bestraffing, maar tevens vol vergevende liefde zijn schuldige ziel moeten gewond hebben; en - toen - ja nog lang daarna, edele tranen, uit gemengde hartstochten, hebben doen vloeien. - Ik stak toen de lamp weer aan, en las in de onvergelijkelijke klopstock, dit zo allertreffendst geschilderd stuk; - ik bewonderde de kunst des onsterfelijken dichters, die mij niet slechts iets deed gevoelen van 't geen Petrus voelde en tranen deed storten om zijn wenen, maar ook mijn hart deed gloeien in ware liefde tot mijn Zaligmaker. Ik zag de zwakheid van mijn lichtverleid hart dat zo dikwijls, helaas! Petrus door daden navolgt, en werd beschaamd; ik hoorde zijn vriendelijke nadrukvolle vermaning: ‘Waakt en bidt, opdat gij in geen verzoeking komt’, en mijn gehele ziel werd ootmoed, liefde en aanbidding. - Ziedaar mijn vriendin! u mijn genoegen medegedeeld; en het nog eens genoten. Nu verlang ik naar de rust, het is meer dan één uur na middernacht. - Vaarwel! leef zo gelukkig als emilia |
|