vindt overal
voedzel voor zijne hartstogt. Zorgenvry is mij een droevig oord, nu gij het verlaten hebt;
alles dat mij te voren toelachte, grimt mij nu aan; het vrolijke groen is als met floers behangen; - het
gezang der vogelen is een klaaglied voor mij; - ik hoor van verre den landman zingen, - en
naauwlijks kan ik begrijpen, hoe de mensch vrolijk wezen kan; ieder, dunkt mij, moest gevoelen dat
ik gevoel; ik kan mij niet verbeelden, dat ik hier voorheen gelukkig was; - nu ben ik het nier meer! -
waar ik ben, overal mis ik u; - in huis, denk ik, daar zat, daar stond zij; daar hield zij dit, of dat
vertrouwlijk gesprek met mij; en de opslag harer vriendschapvolle oogen stortte vreugde in mijnen
boezem. - Het verblijf in uw kamer is mij ondragelijk, daar vind ik eene nare ledigheid; - zie ik 't een
of ander, door u gebruikt, in eene beklemmende rust liggen, dan word mijn somberheid grieving. -
Ga ik wandelen, mijn betrokken gelaat, mijn mijmerende gang tekent den staat van mijn ziel af; -
alles roept mij toe, ten minste, 't is alles wat ik hoor: ‘Eufrozyne heeft u verlaten.’ In het
priëeltje, daar gij 't liefst zat, in het laantje, dat gij meest bewandelde, ga ik uwe voetstappen
drukken, en daar voel ik uw gemis het allermeest: uwe afbeelding (en duizendmaal dank ik u, lieve
Eufrozyne, voor dit ontelbaar geschenk) is gedurig in mijne hand,