Gezangen der liefde
(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
[pagina 132]
| |
Daar ik, vermoeid van wandlen,
Zoo dikwerf rust genoot;
En zwaare regen-buiën,
In veiligheid ontvlood:
Waar ik, met pen en boeken,
Soms halve dagen zat;
En aan den loop der zonne
Mijne uuren gissend mat.
Die dagen zijn verdweenen!
Voor altijd, altijd, ja!
'k Zoek vruchtloos zulk een hutje,
In 't oord waar 'k heenen ga.
Gij, eertijds trouwe sleutel!
Blijft nu voor mij niets meer;
Keer met een groet vol eerbied
Dan weder tot uw' Heer.
Zeg hem: ‘Dat gij bereiktet
Zijn edel, vriendlijk doel;
Dat ik zijn zorg en goedheid
Met warmen dank gevoel;
Dat ik, ver van zijn schepping
In zijn betovrend dal,
| |
[pagina 133]
| |
Die goedheid blijven voelen,
En daar van spreeken zal;
Dat dikwils mijn verbeelding
Nog eenzaamheid en rust
Zal zoeken, bij dit hutje,
Als mij geen omgang lust;
Dat zij op 't pad mijns levens,
Door welk een streek dit loopt,
Een beekje van genoegen
Uit zijne bronnen hoopt.’
Zeg, ‘Dat mijn hart, zoo dikwijls
Het aan deeze oorden denkt,
Zal wenschen dat Gods zegen
Het beste heil hem schenkt;
Dat al het rijk genoegen
't Welk hij voor andren zaait,
Door hem, en al de zijnen,
Ook mild worde afgemaaid;
Dat hier zijn nuttig leven
Natuur! bij uw genot,
Rijp' voor een beter wereld
Voor een onwislend lot!’
| |
[pagina 134]
| |
Dat hem de matte grijsheid
Hier, vrolijk als dit dal,
Met kroost van zijne kindren,
Rondom zig vinden zal.
Nu nog iet, stomme sleutel!
Of verg ik u te veel?
Spreek dan van mij nog dikwijls
Op 't adlijk landkasteel;
Zeg hier, hoe, bij uw weggaan,
Een traantje uit mijne ziel,
Die voelt hoe, alles wisselt,
Al zuchtend op u viel.
|
|