Gezangen der liefde
(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
[pagina 107]
| |
Waar gij van verre hier, en ginds,
't Gedreun van val bij val,
En 't kleuren der fonteinen hoort,
Gebroken door den wind;
Kom hier dan in dit statig oord
Waar somberheid, waar ernst,
Waar eenzaamheid, waar doodsche rust,
Op ieder voorwerp zweeft.
Hier ziet gij onder 't zwaar geboomt,
Dat in de pracht, der jeugd
De majesteit der eeuwen torst,
Het borlen van een bron.
Stil in de diepte welt die bron,
Weldadig, grootsch en mild.
Zij vloeit, zacht kablend op een bed
Van keitjes, helder voord.
Geen kunst bestuurt, of vormt haar schoon;
Zij is geheel Natuur;
Haare ongecierde eenvouwigheid
Gevalt, betovert mij:
Daar, waar de kunst haar dwingt ea tooit,
Haar tot fonteinen schept,
Gevalt zij niet meer aan mijn hart;
'k Bewonder haar, maar koel.
O lieve rustplaats op deez' bank!
Hoe schoon is uw verschiet!
| |
[pagina 108]
| |
Langs oevers, als twee muuren steil,
Wordt hier de bron een beek;
Deeze oevers zijn zoo mild begroeid
Met netels, varenkruid,
En struiken; boomen - wortels zijn
Hier van hunn' grond omwoeld;
Een brug, zoo kunstloos als de beek,
Vereenigt de oevers, en
Haar leuning schijnt een boom, nog diep
Geworteld in den grond.
Een statelijke donkerheid
Zweeft op dit stout verschiet;
Hoe somber zwijgend spreidt die boom
Zijn zwaare takken uit!
De eerwaardigheid des grijzen tijds
Rust op dit grootsch tooneel;
Veele eeuwen heeft reeds deeze boom
Aan deeze bron gestaan:
Hoe lang reeds vloeide deeze bron!
Nog is zij even vol;
Hoe lang zij hier nog vloejen zal
Is Wijzen een geheim.
Hij, die den wijden oceaan,
Die grootsch deeze Aarde omgordt,
Met eeuwige almagt worden deed,
Schiep ook deeze enge bron.
| |
[pagina 109]
| |
En hij, die daar in 't woest gedruis
Der baaren, dondrend spreekt,
Zegt hier in 't lisplen deezer bron
‘Ik ben oneindig goed.’
Wat is 't hier roerend doods en stil!
't Is of ik mijlen ver
Verwijderd ben van al wat leeft;
Zoo stil als hier, is 't graf;
Geen windje zweeft door 't luistrend bosch,
'k Hoor, stilte! uw plechtig lied...
Daar fluit de merel! en zijn toon
Weêrgalmt door 't holle bosch.
Geen plekjen in deez' ganschen oord
Heeft zoo veel majesteit
Als gij, o diepe stille bron!
Op 't oude Rozendaal.
Gij waart, ware ik nog als voorheen,
Mij een betovrend oord,
Nu zegt uw sombre stilte mij
Dat ik hier eenzaam ben.
Weet gij nog, beste vriend! hoe wij
Eens zaten aan die bron?
Toen was 't hier niet zoo aklig stil,
Maar tog niet minder schoon.
|
|