Gezangen der liefde
(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
Hoe zoet is 't hier te rusten
In peinzende eenzaamheid!
Voor twee paar fijne zinnen
Is ruim genot bereid.
Elk zacht en koelend windje
Waait bloemen geuren aan;
Het ruischt door 't roozen-boschje,
En speelt met al de blaên.
Een trotsche val stort, schuimend,
In deeze heldre vliet;
Zij schittert door de straalen,
Die 't zonlicht op haar schiet:
Een zorgelooze kudde
Graast ginder in het veld,
Waar door het paard, al brieschend,
Vol vreugde heenen snelt.
Welk zacht en kalm genoegen
Streelt hier mijn smachtend hart!
Natuur! uw stille schoonheid
Verdrijft de wreede smart;
Gij schept de bange klagten
In edle traanen om;
Zij vloejen voor den Schepper
Hier in zijn heiligdom.
| |
[pagina 101]
| |
Het bloemtje mijner vreugde
Was reeds, zoo 'k dacht, verbloeid,
Toen binnen sombre muuren
Mijn vrijheid werd geboeid:
O zalig landlijk leven!
Bij uw zoo rein genot,
Word ik een ander wezen;
Berust weêr in mijn lot.
O rijke stedelingen!
Hoe sober is uw deel!
Bij dit betovrend hutje
Zegt uw paleis niet veel.
Het waare vergenoegen
Woont bij de grootheid niet;
Maar bij de eenvouwge weelde
Die ons Natuur hier biedt.
Maar één, ach! maar één wezen
Ontbreekt hier aan mijn' wensch;
'k Was onlangs aan zijn zijde
Hier het gelukkigst mensch:
In Gessners herder-wereld
Scheen 'k toen verplaatst; ei keer!
Keer weder zalig uurtje!
Breng mijn' Amintas weêr!
|
|