Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Aan den grooten vijver op Beekhuizen. Ik zat zoo dikwijls aan dien schoon gebogten vijver In 't mollig bloemvol gras; Bewonderde in dit dal, omringd van groene bergen, Die trotsche milde plas: 'k Zag op den schoonen val van één der hoogten neder, Die dan een spiegel scheen, En, door de zon bestraald, met duizend kronkel-golfjes, Als vloejend goud verdween: Zijn rinklend lief garuis, dat, zonder luid gedonder, Het oor zoo zachtjes vleit, Heeft in mijn ziel zoo vaak de kalme rust doen vloejen, In luistrende eenzaamheid; [pagina 98] [p. 98] Doch meer dan ooit heeft thans uw schoonheid mij getroffen. Sinds hij hier met mij was Die alles leven geeft; sinds ik hier in zijne oogen Verrukt genoegen las; Sinds hij hier.... doch waartoe herinnring aan die dagen? Zij vloeiden snel daar heen Gelijk die val - hij ging, en ik zit aan den vijver, Stil denkend, weêr alleen. Hoe wisselt alles! 'k voel dit diep, van hem verlaten; Doch, eer hij van mij ging, Sneed hij zijn' naam in één' der gindse boomenschorsen Mij tot herinnering. Gij jonge beuk! die praalt met deez mij lieve lettren, Hoe streelt gij mijn gezicht! Uw loof schijnt zachter groen dan 't loof van andre boomen; Uw schaduw schijnt meer digt. Groei welig op! dat nooit de stormen op u woeden! Word grijs, en overleef De rollende eeuwen! meld aan laate nageslachten Wie deeze letters schreef. Spreek dan nog-'k zal mijn' naam naast aan denzijnen voegen- Van 't lievend menschen - paar, Dat hier zoo dikwijls zat, zoo dikwijls heeft gewandeld, Gelukkig met elkaêr. Vorige Volgende