| |
| |
| |
Offer der liefde.
Een stille hut op 't eenzaam land,
Vrij van gewoel en slommer;
Een kleene moestuin met een beek,
Beschaauwd van milde lommer;
Een lieve schrijfcel, en een kas
Met boeken, weinig menschen,
Was al wat ik, als 't grootst geluk,
Op Aard, van God kon wenschen:
Die keus lag in mijn kinderhart,
Zij groeide met mijn jaaren,
Ik kreeg ze in 't eind; God wilde zelfs
Hier meer dan 'k vroeg, vergaêren.
| |
| |
In een betovrend vruchtbre streek,
Vol bosschen, bergen, dalen,
Vol bronnen, akkers, weiden, waar
De beekjes kronklend dwaalen;
Een oord waarin Natuur, door kunst
Geleid, maar niet gedwongen,
Elk treft, en door een bosch-consert
Verrukkend wordt bezongen;
Daar gaf mij 's Hemels trouwe zorg,
Een lieve eenvouwge wooning,
Die 'k niet zou ruilen voor den glans,
De zorgen, van een' Koning:
Hier biedt Natuur haar lagchend schoon,
Elk' avond, ieder' morgen;
Hier rollen dagen vol genot,
Bevrijd van duizend zorgen;
Hier kan ik, juist naar mijn' genie,
Mij in mijn lieve boeken-cel
Of 't open veld begeeven;
Van mijn Cheri alom verzeld,
Door woud en bergen dwaalen;
En bij een frissche koele bron
| |
| |
Verscholen in een kleine hut,
De waereld gansch vergeeten,
En luistrend naar het boschgeruis
Op duizend plekjes hier en ginds
Vond ik, vermoeid van 't doolen,
Een rustplaats met mijn boek, in 't groen,
Voor 't zoekend oog verscholen.
Ik kon..... Maar neen, ik kon niets meer;
Sinds gij mijn rust vermoordet,
Sinds gij die zelf-genoegzaamheid
Door uwe liefde stoordet;
Sinds is Natuur hier dood voor mij,
En de eenzaamheid verveelend;
Geen denkbeeld dan uw liefde alleen,
Is voor mijn hart meer streelend.
Sinds ik u kende, is 't vruchteloos,
't Geluk te zoeken; 't is me alom,
Op 't liefste plekje ontweeken.
Gij deed voor mij dit paradijs
Maar wildernis word paradijs
Ziet zij ons bij elkandren.
| |
| |
Ik ga dan waar me uw liefde wenscht;
Genietrek, alles, om, als vrouw,
In huiszorg druk te zwoegen.
'k Verlaat dan 't boschrijk Gelderland,
Voor Hollands vlakker streeken;
Maar 'k weet, mijn beste! aan uwe zij'
Zal mij geen troost ontbreeken:
Dit offer u en mijner waard'
Uw trouw zal mij vergoeding doen
'k Juich in dit blij vertrouwen.
|
|