Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] De sneeuw. Gij prachtig luchtverschijnsel! Dat door uw statig vallen, Uw groote milde vlokken, Dat door uw donzig liggen, Zoo dikwijls mij bekoorde, Op 't ruime landverblijf! 't Zij 'k onder groenen lommer Van zwaargetakte dennen, De majesteit des Scheppers In uwen doodschen luister Aanbad, met stillen eerbied; Het zij de diamanten, [pagina 59] [p. 59] Die ge op de velden strooidet Mijne oogen deeden scheemren, Ik vond u altijd grootsch. Ook nu, nu valt gij prachtig, Met glanzenloozen luister, Zoo statig grootsch als immer, Bij 't ruwe en doodsche zeestrand' Ik zie dit aan, ik huiver, En gij gevalt mij niet. Natuur is thans ontzettend, Ik zie, met angstig zuchten, Den graauwen, zwarten hemel, Eenkleurig met de golven; De donkre golven bruischen; De zwaare vlokken zakken, En dwarlen door elkander; De wind bromt uit het noorden, Huilt om de koude wooning, Jaagt sneeuw door al de reeten, En maakt de vensterglazen Voor 't lieve licht onvatbaar, Door een gordijn van sneeuw. 'k Steek even 't hoofd naar buiten, En zie den gantschen dorpweg [pagina 60] [p. 60] Bezaaid met woeste heuvels, Waardoor de harde zeeman Met moeite een pad zou baanen: Hij zit aan zijne haardsteê Bij 't helder vlammend turfvuur; Zijn huis is digt gesloten; Ik zie geen levend schepsel, En 't anders volkrijk dorpjen Schijnt thans een woestenij. De vaale scheemring graauwt reeds, En geeft noch meer beklemming Aan dit zoo doodsch tooneel. Hoe lang, hoe stil, hoe angstig Zal mij de sombere avond, Aan 't woest en eenzaam zeestrand, Ver van Amintas vallen! Hoe aklig is dit denkbeeld: Mijn afgelegen woonoord Is hem zelfs ontoeganglijk, Die in de wijde wereld Mij 't allerdierbaarst is: Niets kan ik van hem hooren, Hij kan van mij niets hooren, Hij zal den langen avond In lastige onrust slijten, [pagina 61] [p. 61] Op zijne Elize peinzen, En zuchten zoo als ik. Zoo eens de trek der liefde Hem, stout en onvoorzichtig, Door 't grimmig onweêr heen dreef, Zoo hij door 't aklig duister Eens in de woeste duinen, Het pad..... doch welk een vreeze! Zij jaagt mij 't angstig harte! Och liefde! maak hem wijzer! Laat hij zig zelv' bewaaren Voor zijne hartvriendin! Of waagt hij 't, woeste vlokken! Ei valt dan niet zoo dwarlend! Brult niet zoo stormend, winden! Scheur dan betrokken hemel! Laat tusschen zwarte wolken Nog enkle flonkerstarren Den lieven pelgrim leiden! Maar liever blijf ik eenzaam Als hij dan veilig is. Vorige Volgende