Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Aan de Noordzee. Wat is dees oord toch woest en doodsch! 'k Zie niet dan dorre duinen; De zeeraaf zweeft 'er ginds en weêr En giert op kaale kruinen, De naakte duinhalm, 't laage mosch Is al het groejend leven, Dat mij van werkende Natuur, Een denkbeeld hier kan geeven, De zee rolt ginds langs 't barre strand Met donderende baaren; De wind doet loejend wolken zands Voor scheemrende oogen waaren; [pagina 56] [p. 56] Doch laat Natuur, zoo woest, zoo norsch, Geen zachtheid hier vertoonen; Geen enkel boschjen groejen doen, Noch zangertjens daar woonen. Tog is dit doodsch verblijf mij lief, Meer lies dan andre streeken; In deezen omtrek woont mijn vriend, Dien 'k daaglijks hier kan spreeken. Wen 'k gindze steile duin beklim, Zie 'k van zijn dorp den toren; Die logge breede klomp heeft thans Iet dat mij kan bekooren. 'k Speur daar zijn woonplaats tuurende op; De landstreek lacht mij tegen; Door hem heeft alles wat ik zie Een nieuwen glans verkregen. Mijn vorschend oog vliegt langs de paên Of 't hem ook aan ziet treden: Hoe hoorbaar bonst mijn vrolijk hart, Bij 't naadren zijner schreden! [pagina 57] [p. 57] En ga ik dan aan zijnen arm Langs 't woeste strand der duinen, Dan wordt de zeeraaf nachtegaal, Het moschje een bloem der tuinen. Door hem word ieder wereldoord Mij een woestijn, of eden; 'k Verliet voor hem een roozenpad Om distels doortetreeden. Die wonderlijke toverkracht Der liefde op alle dingen. Doet mij op Noordwijks barren grond, Met stil genoegen zingen. Vorige Volgende