Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Werking der liefde. 'k Ging, eenzaam, op het pad des levens, Met stille vreugde, zachtjens voord; 'k Vond hier en ginds getrouwe harten, Die vriendlijk deelden in mijn lot. 'k Vond nu en dan een edel wezen Met wien ik blijde een stuksken wegs, Gezellig, vreedzaam heen kon wandlen; Maar dit voldeed mijn wenschen niet. 'Er bleef een iedel in mijn vreugde, Mijn teder harte zocht een hart Dat eensgestemd met mij gevoelde, Voor mij alleen, en altijd sloeg. [pagina 53] [p. 53] 'k Zworf dikwijls eenzaam door de bosschen, Met Klopstok's Oden in de hand; Zijn tedere Elegie, zoo roerend, Zoo schoon verheven, was mijn lied: Het was als de adem van mijn' boezem, Maar 'k dacht 'er bij: ‘Een ijdle schim ‘Zweeft voor mijn' geest. De waare liefde ‘Verschijnt zoo zeldzaam op deeze Aard. ‘Ik zal den man gewis niet vinden, ‘Waaraan mijn hart zig gaarne geeft; ‘Vervul dan gij, Natuur en boeken, ‘De stille wenschen van dit hart. 'k Dacht zoo, tot ik, mijn vriend! u kende; De lieve zachtheid uwer ziel, d'Eenvouwigheid en de edele onschuld, Den aart van uwe liefde zag. Toen zei mijn hart; ‘Dit is de jongling Die uwe liefde waardig is; Die al uw tederheid gevoelen, Die voor u teder weezen zal. [pagina 54] [p. 54] Aan zijne hand op 't pad des levens, In stil genoegen, voord te gaan; Mijn vreugde en leed met hem te deelen, Zal uw geluk op Aarde zijn.’ Die stem sprak onweêrstaanbaar krachtig, Verdoofde alle' andrer stemmen toon; Alleen de reden en de godsdienst Weerstreefden haaren invloed niet. In weêrwil aller zwaarigheden, Beminden onze harten zig; Geen noodlot kan de liefde dooven Al scheidde 't ons ook levens lang. Zij, zoo onsterflijk als ons wezen, Vergaat toch met dit leven niet; Mijn jongst gevoel zal liefde tot u, En hoop op haar genieting zijn. Vorige Volgende