Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Bij mijn portrait. Als ge uw' Elize's harte Zoo door en door niet kendet, Niet wist dat norsche fierheid Het nimmer kan bezielen, Dan zond ik, mijn geliefde! U dit portraitjen niet. Natuur gaf mij geen schoonheid, Niets tovrends, niets bevalligs, Maar toch ook niets afzichtlijks, Ook niets 't geen 't hart terug stoot, En zegt: ‘Ik ben bijzonder, En, wars van alle vreugde, Zie ik op andren neêr.’ [pagina 51] [p. 51] Het dwalende graveerstift Gaf mij tog deeze trekken, En deed de wereld dwaalen Ten minste in mijn gelaat; Maar 't zegt niet veel; zij kent mij; In denkwijs en gevoelens, Toch beter door mijn pen. 't Was ook maar loutre zotheid Haar, naar autheurs gewoonte, Op een copij te onthaalen, Der diep eenvouw'ge hutte Waar in mijn ziel vertoeft: Doch 't is nu zoo; en 't streelt mij, Zoo dikwijls kenners zeggen: ‘'t Copij is ongetrouw.’ 't Moet mijn portrait toch weezen, 't Geheel heeft iet gelijkends, Voor 't minst bij d'eersten aanblik; De trekken, die ontbreeken, Die u de teerste liefde Zoo diep in 't harte drukte, Zult gij dit beeld wel leenen: 't Verzachte u dan mijn afzijn, Tot gij 't origineele Geheel het uwe noemt. Vorige Volgende