Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Aan mijnen geliefden. Wanneer na zo veel dorre maanden, Ach! voor mijn smachtend hart zo lang! Ik u eens eindlijk weêr zal krijgen, Mijn vriend! en spraakloos aan u hang: Wanneer 'k na zo veel droeve traanen, In peinzende eenzaamheid geschreid, In uwen arm eens stil zal weenen Van louter liefde en zaligheid: Als, rustend aan uw hart mijn harte Den zelfden slag der liefde slaat, Terwijl ons oog door tedre blikken, 't Eenstemmig rein gevoel verraadt; [pagina 42] [p. 42] Dan danken wij den God der liefde, Die voor de liefde ons harte schiep, En ons, van ver verwijderde oorden, Toevallig tot elkander riep: Hoe vuurig smeeken wij dan beiden: ‘Ach scheid ons op deeze Aard niet weêr! Vereen ons lot, als onze harten, Dan hebben wij geen wenschen meer!’ En hoort de Algoedheid eens die bede; Slecht zij den berg die nu ons scheidt, Hoe dierbaar zijn wij dan elkander, Na zo veel vrees en treurigheid! Wij zullen beide dan vergoeden Den weêrzijds doorgestanen druk; Door wijze en tedre liefdezorgen Steeds werken aan elkaêrs geluk. Wij draagen 's levens zwaare lasten Dan zaam, door onderlinge trouw, En 't zij wij vreugde of moeiten oogsten, De liefde hoedt voor naberouw. [pagina 43] [p. 43] Wij weenen en wij lagchen zamen, Dit geeft ons troost in 't felst verdriet, De vreugde wordt ons dubbeld vreugde, Wanneer de min haar leven biedt. Hoe zacht, hoe edel is 't genoegen, Van waare, tedre, reine min! Bezielt haar godsdienst, dan ziet de aarde Van haar geluk maar slechts 't begin: Dan helpt zij twee vereende harten, Wier ijdel zij geheel voldoet, In 't rijpen voor een beter wereld, En voor 't genot van hooger goed. O, zulk een liefde wenschte ik dikwijls, Van God. Die wensch was zeker groot; Doch zulk een liefde hoopte ik van u Toen gij u teder hart mij boodt. Ook zulk een liefde zal ik plechtig Aan u belooven, edle man! Als ge aan de hand me een trouw zult zweeren, Die aardsche kracht niet breeken kan. Vorige Volgende