Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] In de wildbaan van rozendaal. Hoe genoeglijk is deez' rustplaats In dit oud castanjebosch, Op het hellen van een heuvel, Overgroeid met vale mosch! Milde troepjens dartle Rheetjens Snellen vlugtig door 't geboomt; Andren rusten ginds in 't grasveld, Met een frissche beek omzoomd. Schoone, trotsch gepluimde paauwen, Wandlen vreedzaam aan mijn zij; Toklend pikt de breede klokhen, Met haar kiekens nevens mij; Eenden-moeders met haar jongen Zwemmen ginds den vijver door; Boven mij, in 't zwaare lommer, Springt en juicht een vooglenchoor. [pagina 36] [p. 36] Ginder staat een milde flierstruik; Met zijn bloemen-geur belaên, Blaast mij 't zachte windjen koeling, 't Lispelt door de jonge blaên: Bijtjens snorren om mij heenen, Torren hupplen op den grond, Miertjens, rupsjens loopen weemlen Elk zijn kleinen werkkring rond. Wat al dieren-zaligheden, Hoe veel reedlijk menschen-heil, Heeft dit lief, weldadig plekjen Voor 't gevoelig harte veil! O! hoe veel zou ik genieten Ware ook mijn Amintas hier! Nu, helaas! sterft al mijn vreugde In den wensch: ‘Ach waar' hij hier!’ Vorige Volgende