Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] De maan. Zangwijs: Je l'ai planté je l'ai vu naitre. O! maan! gij die de schoone schepping Met zagt en kwijnend licht bestraalt, En in dit stille heldre beekjen, Uw hemelsch beeld naar 't leven maalt. Gij, die in 't loof verscholen hutten Mij ginds in halve schaduw toont, Als vreedzaame oorden, waar nog de onschuld Bij stille vergenoeging woont. Gij, die alom op berg en dalen, Nu doodlijke eenzaamheid ontmoet, Verlatene akkers, stille weiden Met rustig slapend vee, begroet; [pagina 27] [p. 27] Die 't matte loof van bosch en velden Met koele daauw verkwikken ziet, En door uw' glans in ieder dropjen, Een schitrend diamantjen biedt. Die, na een dag vol moeite en zorgen, Een schoonen zagten avond geeft, En elk gevoelig mensch, met vreugde, Zijn God doet danken, dat hij leeft. Die 't kwijnend oog, door lijdens traanen Verdonkerd, heldrer glanzen doet; In 't matte hart, vermoeid van klagten, Een stille blijde hoope voedt. Ook mij, mij geeft gij zagte kalmte, Na onrust, woeling en verdriet; Door u is 't dat mijn oog, zoo smagtend, Al hoopend naar mijn' vader ziet. Mijn vader die, met wijze goedheid, Mijn wislend lot op aarde schikt, En, schoon mij dikwijls distels steeken, Door menig bloemtjen mij verkwikt. [pagina 28] [p. 28] Die, als Hij mij mijn liefste wenschen Ontzegt, toch mijn geluk bereidt, En door de traanen van dit leven, Mij rijp maakt voor de zaligheid. Ach! laat dit troostgevoel ook vloejen In mijner vrienden lijdend hart! O! schoone maan! waar ge ook moogt glanzen Verzagt alom de wreede smart! Verkwik den jongling mijner liefde, Die thans u ziet, en zucht om mij! Breng hem mijn tedere avondgroete, Maar zeg niet wat ik om hem lij'. Vorige Volgende