Gezangen der liefde
(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Dan treedt het goedig schepsel
Ook lusteloos en kwijnend,
Al geeuwend met mij mede;
Dan vraagt zijn droevig oog
‘Heeft u Cheri beledigd?’
Dan reik ik hem de hand toe,
En zeg: ‘Neen goedig schepsel!
Gij zijt de beste hond.’
Hoe likt hij dan mijn handen!
Hoe springt hij om mijn knieën!
Hoe kwispelt dan zijn staartjen!
Hoe blij geeft hij zijn poot!
Hoe stonkeren zijn oogen!
Hoe dartel wil hij speelen!
Doch - ik kan nog niet speelen,
Ik zie hem aan - en zwijg.
Dan zinkt hij, als te vooren,
In de eigen diepe stilte:
Ga 'k zitten, hij zit naast mij;
In 't eind tikt mij zijn poot;
Hij vraagt mij met zijne oogen:
‘Ach! zijt gij ongelukkig?
Kan uw Cheri niet troosten?
Is hij u niets meer waard'?’
| |
[pagina 24]
| |
Ik zugt; en volle traanen,
Die drijven in mijn oogen,
Zijn nog mijn eenig antwoord:
Verstond het dier die taal,
Dan zeiden Zij: ‘De liefde
Maakt mij zoo stil en treurig,
Zoo zugtend en zoo lijdend;
Mijn zorgen zijn haar werk.
Gij zult Cheri wel blijven;
Maar gansch een ander wezen
Bezielt mijn hart en zinnen;
En als ik daar op peins
Vergeet ik alles om mij;
Ik schep door hersenbeelden,
Mij vaak een reeks van zorgen,
En weinig zagt genot.
De kwellingen der liefde
Zijn meer dan haare vreugde,
Zij drukken 't jagend harte;
Het vuur der oogen kwijnt;
In weêrwil dezer zorgen
In weêrwil van dit lijden,
Verwensch ik toch de liefde,
Voor mijnen jongling niet.
| |
[pagina 25]
| |
't Is waar die kalme dagen,
Toen 'k zorgeloos kon lachgen,
De min bij naam maar kende,
En deelde in al de vreugd
Der schepslen, die me omringen;
Toen ik met volle teugen
Alom geluk kon drinken,
Die dagen zijn voorbij.
Ligt keeren ze eens nog weder,
Wanneer ik, met mijn' jongling,
De kwellingen der liefde
Vergeet voor haar genot;
Dan zal Natuur weer lagchen,
Ik aller vreugde deelen;
Dan ziet gij mij ook vrolijk,
En 'k speel weêr met Cheri.’
|
|