Gezangen der liefde(1794)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Elegie. Zangwijs: Ohne liebe, ohne wein. Beekje dat al kronklend snelt Langs bemoste boorden, Wiens geruis, en heldre vloed Mij zoo vaak bekoorden, 'k Zet mij onder dezen eik Mat en moedloos neder, En mijn lijdend harte zoekt Hier zijn ruste weder. 'k Wil de traanen mijner ziel Met uw golfjens mengen; Ach! kon uwe stille vloed Ze aan haar oorzaak brengen! IJdle wensch! hij is te ver Van mij afgescheiden; Ach! hij kent de traanen niet Die mijn' oogen schreiden. [pagina 14] [p. 14] Alles wat voorheen mijn hart Vleiend kon bekooren, Heeft zijn zoete toverkragt Nu geheel verloren. Ach! natuur is dood voor mij; Bij haar vreugd-tooneelen Kwijn ik dor, genietloos weg, 'k Kan haar vreugd niet deelen. In der vooglen juichend lied Hoor ik niet dan klaagen; 't Zuisend lommer kan niet meer Aan mijn oog behagen; Van het eenzaam lagchend veld, Is de rust gevloden; 't Stervend bloemtjen heeft vergeefsch Mij zijn geur geboden. O! hoe rijk was ik voorheen In verfijnd genoegen! Welk een nijpende armoê doet Nu mijn' boezem zwoegen! Doodsche ledige akligheid Rust op alle dingen, Daar verveeling en gemis Mij alom omringen. [pagina 15] [p. 15] In den top van dezen eik, Wiens bemoste wortel Mij een ruwe zitbank is, Kirt een tedre tortel; 't Gaaiken antwoordt ginds - hun toon Vat den toon mijns harten; 't Meêgevoel eens tedren vrinds Lenigt ook mijn smarten. Hij gevoelt hij klaagt als ik... 't Lot belacht ons klagen, En wij slijten ver van één Eindloos lange dagen. Liefde, ach! laat toch op uw pad Enkle roosjens bloejen! Waar niet dan uw' dorens nu Tot mijn smarte groeijen. Vorige Volgende