Voorbij Confucius
(1996)–Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
[pagina 189]
| |
Bladerend tussen vergeelde papieren, die ik bij het schrijven van mijn autobiografie In Triplo weer inkijk om te zien of iets van mijn vroegere denken aan het licht te brengen is, stuit ik op een artikel dat ik in juli 1943, tijdens mijn officiersopleiding in Suriname, in het soldatenblad Raak schreef. Het draagt als kop: De broederschap der onbekenden. Een paar regels: ‘Ergens in Sjanghai rekent een vrouw, die ik niet ken en wel nooit zal kennen, op mij, een onbekende van wie ze nooit gehoord heeft en wel nooit zal horen.’ Om te besluiten met: ‘Laat de onbekende vrouw in Sjanghai in haar slaap glimlachen. Zoals ze eens in haar slaap moet hebben gezucht toen haar boodschap mij niet bereikte.’ Ik herlees het artikel voor de tweede, de derde maal. Heb ik dat geschreven? Ik zou in staat zijn het te ontkennen. Maar het staat er zwart op wit. Het gaat mij niet om de pathetische stijl en het gezwollen woordgebruik, die heb ik in de loop der tijd wel afgeleerd, ik heb het over dat wat ik mijn Hadewijchgevoel noem: Ik ben zo wijd. De poetsen, die de geschiedenis ons deze eeuw heeft gebakken, heeft dat gevoel aardig ondermijnd. Reken maar, zeg ik nu tegen mijzelf, dat die vrouw van jou in Sjanghai nooit iets van je bestaan heeft gemerkt, niets van die onre- | |
[pagina 190]
| |
gistreerbare trillingen heeft opgevangen. Was het dan allemaal in quasi-mystieke taal verpakte lariekoek, waaraan ik mij tegoed deed en die ik bij het wassen der jaren ontgroeid ben? Dat is toch niet zo verwonderlijk, je kunt het min of meer vergelijken met iemand die van zijn vroeger oprecht beleden geloof is afgevallen. Min of meer, want daar moet je mee oppassen. Ik heb een vriend gehad, die na een leven vol sarcastische opmerkingen over het priesterdom en de Heilige Geest, op zijn sterfbed weer tot het geloof van de moederkerk is teruggekeerd (althans volgens de versie van zijn vrouw die hem in dat laatste stadium van de buitenwereld had afgeschermd). Er kan, en dat is bepaald niet uitgesloten, ook iets totaal anders aan de hand zijn. Ik durf het niet met veel aplomb neer te schrijven, ik aarzel zelfs om er op mijn oude dag openlijk mee voor de dag te komen, uit vrees dat in de ogen van hen die me na staan - de overigen kunnen me gestolen worden - voor seniel, onnozel en belachelijk te worden gehouden. Ik hang dat gevoel nog altijd aan, in een minder nadrukkelijke, daadwerkelijke vorm. Ik beschouw het nu als een ideologie van het onbereikbare, die stand heeft gehouden, zelfs nu de glans van de ideologieën is verbleekt. Het onbereikbare heeft dat voor op het bereikbare, dat vorderingen naar het doel toe nauwelijks gemeten kunnen worden, teleurstellingen, frustraties en desillusies er geen afbreuk aan kunnen doen. Daarmee ontwapen ik bij voorbaat de critici met hun schamper | |
[pagina 191]
| |
oordeel: pruttelaar, scharrelaar, wereldverbeteraar. Is jouw meneer wel goed wijs, vroegen ze in Suriname al aan onze toegewijde gedienstige Nora, omdat ik, zonder er erg in te hebben, op mijn wandelingen bromde, neuriede en in mezelf praatte. Nora barst telkens in een onbedaarbjk lachen uit, wanneer ze dit soort geschiedenissen ophaalt. Als ik toen al enige twijfel aan mijn geestesvermogen in de buurt opriep, hoe moet het dan nu toegaan als ik openlijk zou toegeven aan dat wereldwijde besef, dat haaks staat op iedere werkelijkheidszin, waarvan ik, fervent krantenlezer, toch ook doordrongen ben? Mijn act, mijn levenskunst als ik het zo noemen mag, bestaat uit het balanceren op het koord dat ik tussen die twee punten heb gespannen. Zoiets, dat weet elke circusartiest, gaat een hele tijd goed, maar op een kwade dag is er iets mis en dan kun je alleen maar hopen dat een vangnet je val breekt. Wendell Willkie, vice president van Amerika ten tijde van Roosevelt, maakte toen Amerika nog maar pas in de oorlog was en dus ook aan de zijde van het vermaledijde Sovjet-Rusland kwam te strijden, een reis door het land en schreef daarover een boek One World. Zou hij in de jaren van de koude oorlog die daarop volgden daarin zijn blijven geloven? Je weet het nooit. Het kan zijn dat hij, net als ik, dat naïeve geloof nooit helemaal heeft verloren, maar voor zich heeft gehouden, omdat hij anders niet meer serieus zou worden genomen. Het is maar een veronderstel- | |
[pagina 192]
| |
ling die ik opper, zonder iets van Wendell Willkie af te weten. Uiteindelijk heb ik voor mezelf een oplossing gevonden voor deze tegenstrijdigheden in een kwatrijn. Ik leg het u voor. Ik zocht het woord op in een woordenboek
Oxymoron, en ik was blij te moede
dat het bestond, zodat ik niet meer hoefde
te peinzen over iets dat ik al lang bevroedde.
|
|