Voorbij Confucius
(1996)–Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Never trouble trouble until trouble troubles you. Het was de geijkte formule van tandarts Hiwat waarmee hij vermeende klachten, als we ons verbeelden dat we ergens iets voelden, opzij schoof. Was er werkelijk iets aan de hand, dan werd hij een man van de daad en greep resoluut in, meestal met de boor, als het moest met de tang. Hij placht dat zinnetje woord voor woord uit te spreken, alsof hij na eindeloos wikken en wegen op de formule was gestoten om haar nooit meer prijs te geven. Dokter Hiwat woonde in het stenen huis aan de Gravenstaat, een van de vijf stenen huizen die Paramaribo telde. Hij had in Amerika gestudeerd. Daarvan getuigden de twee fraai ingelijste bullen die aan de wand van de praktijkkamer hingen. Zijn vrouw kwam uit B.G. (Brits Guyana). Men zei dat ze uit een gefortuneerde familie stamde en je kunt rustig aannemen dat die veronderstelling niet uitsluitend berustte op het goud in haar mond. dokter chas hiwat - dental surgeon stond er op een zorgvuldig gepoetste koperen plaat aan de deur te lezen. De dokter had een niet overmatig drukke, maar toch wel goed lopende praktijk. Ze liet hem voldoende ruimte om er een kleine citrusaanplant aan de | |
[pagina 10]
| |
Kwatta op na te houden, hetgeen zijn aanzien nog aanzienlijk vergrootte. Hij was, in tegenstelling tot zijn broer die een joviale kleine aannemer was en met ‘baas’ werd aangesproken, een kapitalist in spe; hij behoorde om zo te zeggen tot een zich, na het verval van de plantages opnieuw vormende Surinaamse bourgeoisie. Alles ging naar wens in zijn leven, zijn twee kinderen deden het goed op school, zijn vrouw bracht hem niet in opspraak, kuiperij en doodslag bleven beperkt tot de boeken van Maria Corelli en Sherlock Holmes. Totdat op een ochtend die in niets verschilde van alle andere ochtenden, mevrouw Vettemolen, de vrouw van een uitgezonden Hollandse rechter, bij hem aanklopte. Rechter Vettemolen was een tengere, streng kijkende, onberispelijk geklede man met een monocle. Hij was de enige monocledrager in Suriname en als zodanig al een bezienswaardigheid. Men vertelde van hem dat hij naar Suriname was gekomen omdat hij de speelschulden van zijn broer had betaald en dientengevolge zijn leven niet kon voortzetten op de royale voet die hij gewend was. Zijn vrouw was een Engelse en op grond van monocle en vrouw werd hij aangezien voor het prototype van een Engelse lord. Hoewel Paramaribo een kleine stad is, waar iedereen die maar even meetelt elkaar behoort te kennen, gold dat niet voor rechter V. en zijn vrouw. Ze hadden zich van den beginne af op een afstand gehouden, een | |
[pagina 11]
| |
stijl die men anderen kwalijk zou hebben genomen, maar die, naar men aannam, bij een Engelse lord en zijn lady paste. Kinderen, die ze in ongewenst contact met de buitenwereld hadden kunnen brengen, hadden ze niet. Het moet ongeveer tien uur in de ochtend zijn geweest toen mevrouw V., afgaand op het vertrouwenwekkende Engelse naambord, bij de tandarts aanklopte. De dokter, stralend van professionele vriendelijkheid en gekleed in een witte doktersjas deed zelf open. Of hij de tandarts is, wil mevrouw weten. ‘Yes, madam,’ verzekert de dokter haar, ietwat verbaasd dat ze dat niet meteen doorheeft. Pats, de rechterhand van mevrouw V. schiet uit en met het platte vlak geeft ze de dokter een denderende klap op zijn wang. ‘How dare you.’ Op de stoep bij de deuropening van het voorname herenhuis staan ze tegenover elkaar, de dokter en de lady, zij briesend van verontwaardiging, hij sprakeloos van het er niet op bedacht zijn. Overtuigd van haar gelijk draait mevrouw V. zich om en gaat linea recta naar huis om haar man verslag uit te brengen van deze voor haar diep vernederende confrontatie. Om de portee van dit gebeuren te begrijpen moet u weten dat dokter H. zwart was. Maar zó verfijnd was hij, zo wellevend en van nature beschikkend over goede manieren, dat niemand het in zijn hoofd zou halen hem een neger te noemen. Hij was daarbovenuit gegroeid, hij was in ieder opzicht een blanke ge- | |
[pagina 12]
| |
worden. Neger, dat was geen scheldwoord, net zo min als jood, Chinees of Libanees, maar toch, het trok je omlaag, het behoorde tot de regionen van de Platte Brug, het terrein van sjouwers en marktvrouwen. De dokter behoorde tot een ander slag mensen, hij was lid van de Loge, lid van Het Park, beschermheer van een cricketclub. Als hij zichzelf, wat lang niet zeker is, in de beslotenheid van zijn familiekring als neger wilde zien, was het zijn zaak, niet de onze. Naar buiten kwam hij niet zo over. En ineens, door die mep, die door de hele deftige Gravenstraat galmt, tast mevrouw V. het hechte vlechtwerk van onze samenleving aan. Vanzelfsprekend met blank en bijna-blank (lichtbruin) aan de top, maar dat neemt niet weg dat er plaats genoeg is voor de anderen die zich het daartoe benodigde hebben eigen gemaakt: geld, grond en de beginselen van de Nederlandse grammatica. Zonder de draagwijdte van haar gedrag te beseffen - dat moeten we tenminste aannemen - heeft mevrouw V. met die klap een politieke daad gesteld. houd de neger op zijn plaats. Dat is de betekenis, de essentie van dat gebaar, daar kan niemand omheen. Al ontbreken politieke partijen in Suriname, het zou stom zijn om te denken dat de politiek, het vinden van het juiste midden tussen de verschillende bevolkingsgroepen, er geen voorname rol speelde. Het verstoren van dit subtiele evenwicht druiste in tegen de goede zeden, de tijdgeest, het gezonde verstand, het eigenbelang. | |
[pagina 13]
| |
Het is aardig om te zien hoe de hogere regionen van de maatschappij - want de rest telt niet mee tenzij ze massaal in beweging komt - op zo'n onvoorziene, ondoordachte daad reageren. Mevrouw V. is geen anarchiste, geen revolutionair. Was ze dat maar, dan kon men haar met de vinger nawijzen, een zonderling, een éénling, een geval op zichzelf. Het vervelende is juist dat ze uitsluitend bestaat en functioneert als lid van een groep, dat haar uitschieter als exemplarisch voor die groep kan worden beschouwd. Het kwaad - want dat is het, daar is iedereen het over eens - is geschied, daar helpt geen lieve moederen aan, het is nu zaak om het zo geruisloos mogelijk te elimineren. ‘Ze is gek,’ zegt mijn vader aan tafel. Hij kan het weten, hij is een collega van haar man. Als ze een van haar hysterische buien heeft, verscheurt ze de processtukken die rechter V. elke middag van de griffie thuis krijgt. De arme griffier mag het dossier dan weer aan elkaar lijmen. ‘De kat,’ zegt rechter V., gewend als hij is als rechter om een schuldige aan te wijzen. Het is weliswaar geen aannemelijke verklaring, maar die wordt ook niet van hem verwacht. Meer dan eens is hij met een opengekrabd gezicht op kantoor verschenen. ‘De kat.’ Die heeft dan meer iets weg van een poema. Misschien hebben ze niet eens een kat. Het verhaal dat rechter V. op een avond het dak is opgevlucht en door de brandweer met de brandladder eraf moest worden gehaald, wordt in brede kring als genoegzaam bewijs voor het psychisch gestoord-zijn | |
[pagina 14]
| |
van mevrouw V. opgevat. De gouverneur vindt het welletjes en laat doorsijpelen dat het voor de goede gang van zaken beter is als rechter V. de kolonie verlaat. Maar de hoogste in den lande mist daartoe de nodige machtsmiddelen, rechters worden voor het leven benoemd. Een weinig subtiele poging om mevrouw V. krankzinnig te doen verklaren en haar in 's lands psychiatrische inrichting te laten opnemen, wat dan wel zou uitmonden in een schielijk vertrek, liep op niets uit. Ze was daarvoor niet gek genoeg. Toch was het vooral aan het beheerste optreden van dokter H., die geen klacht bij de politie heeft ingediend, te danken, dat het incident niet is uitgedijd tot een cause célèbre of, erger nog, tot een rel, een uitbarsting van volkswoede. De dokter heeft weliswaar, toen de trouble zijn voordeur had bereikt, zijn gouden stelregel niet in praktijk gebracht en de trouble gelaten voor wat ze was, maar wat zou dat, de echo van de klap was na een week al verflauwd. Nergens is er iets van blijven hangen, De West en De Banier van Waarheid en Recht hebben er niet met verontwaardigde dikke koppen over geschreven, de straatzanger Thijm heeft de emoties rondom de klap niet bezongen, de marktvrouwen hebben er geen hoofddoek met de daarbij passende ‘odo’ aan gewijd. Oppervlakkig bezien is het allemaal zo. Toch heeft door toedoen van die zieke, mallotige, katachtige vrouw, van wie ik me niet eens een behoorlijke voor- | |
[pagina 15]
| |
stelling kan maken, zich een merkwaardige verandering bij mij voltrokken (voor anderen kan ik niet instaan). Dokter H. was in mijn ogen niet langer blank, maar zwart geworden. Een keurige zwarte man in een witte doktersjas. Het probleem bleef me bezighouden. ‘Zijn joden blank,’ vroeg ik aan meester Eleazer, die ons geschiedenis gaf. Ik probeerde voor mezelf een rangorde vast te stellen en wilde te weten komen hoe hoog de joden daarop scoorden. ‘Dat is vragen naar de bekende weg,’ zei de meester en hij vertelde erbij dat er vroeger op het Sivaplein een synagoge had gestaan voor gekleurde joden. ‘Waar zijn die dan gebleven?’ ‘Joost mag het weten,’ zei de meester, zonder zich af te vragen of hij niet zelf een van hun nakomelingen was, ‘opgelost’. We hebben geen historisch besef, zal ik heel veel later bij Albert Helman lezen. De heer en mevrouw V. zijn niet lang na het voorval naar Holland vertrokken. Meneer V. leed aan een maagzweer en moest naar Europa om zich onder behandeling van een internist te stellen. Dat was geen smoesje. Ik weet het omdat ik op een middag voor mijn vader een stuk bij hem thuis moest afgeven. Meneer V. zat alleen op het balkon. Mevrouw kreeg ik niet te zien. ‘Dag meneer Vettemolen.’ ‘Dag jongeman.’ ‘Hoe gaat het met u?’ ‘Best jongen, best. Maar denk eraan, ik sta niet | |
[pagina 16]
| |
onder ede.’ Ik moest even denken, voor ik begreep wat hij daarmee bedoelde. Thuis gekomen vertelde ik wat meneer V. had gezegd. ‘Echt iets voor hem,’ zei mijn vader en, alsof het een medisch-geheim was dat tussen ons moest blijven: ‘De man is heel erg ziek. Jammer, hij is een goed civilist.’ Dit laatste getuigde van de waardering van mijn vader voor zijn collega. Ik vermeld het hier omdat ik het niet juist zou vinden als het beeld van rechter V. door mijn weergave van de feiten wordt scheefgetrokken. Het optreden van dokter H., die tact boven gekwetstheid had laten prevaleren, werd in de Gravenstraat hogelijk gewaardeerd. De massa is niet in beweging gekomen, daar ging het om. Iedereen weet dat het voor dokter H. een koud kunstje zou zijn geweest om het zwarte volksdeel in beweging te krijgen als hij maar één vinger had uitgestoken om te laten merken dat hij het niet nam, dat de tijd voor deze vorm van raciale arrogantie voorbij was. Maar juist omdat hij niets deed, omdat hij berustte, zich schikte in wat hem was aangedaan, wakkerde hij het vuur niet aan en ontbrak het hen aan een voorman en konden ze niets beginnen. Het leek wel of de schaamte over het voorval, die ze moesten wegslikken, hen ertoe bracht om het zo gauw mogelijk te vergeten, weg te stoppen, terug te brengen tot een gebakkelei tussen twee welgestelde mensen uit het andere kamp, dat hun eigenlijk niet aanging. Die twee moesten het samen maar uitvechten, dachten ze, terwijl ze intuïtief aanvoel- | |
[pagina 17]
| |
den dat het toch niet tot een gevecht zou komen. Ze keken wel uit om daarvoor de straat op te gaan, zelf klappen op te lopen. Het was duidelijk, de beheerste, zachtmoedige dokter H., die in de Gravenstraat op handen werd gedragen, was niet hun man. Jaren later werd dokter Hiwat door de Kroon benoemd tot lid van de Raad van Bestuur, het hoogste college van Staat. À titre personnel. |
|