| |
| |
| |
Mon dieu, de moeden moed inspreken:
Mij wees in bos een Indiaan
hoe een liaan bedeesd begonnen
het hardste hout heeft doen vergaan.
| |
| |
| |
Mysteries
| |
| |
Lucretia
Op maandag 17 december 1934 stonden twee curieuze overlijdensberichten in de Surinaamse krant ‘De Banier van Waarheid en Recht’. Het ene luidde:
Bij een noodlottig tweegevecht zijn op zaterdag 15 december om het leven gekomen
Emanuel Mounod de Bruïne
Geboren 6-9-1903 te Semarang, Nederlands Oost-Indië
en
Luciën Amadeus Cox
Geboren 22-10-1901 te Djokjakarta, Nederlands Oost-Indië
LUCRETIA
In kleinere letters stonden rechts bovenaan, zoals dat bij dergelijke advertenties meer pleegt te gebeuren, een spreuk, althans een diepere gedachte:
Wie God liefheeft, kan er niet
naar streven dat God hem weder-
kerig liefheeft.
- Baruch Spinoza
Vlak daaronder stond een advertentie betreffende dezelfde personen met een iets andere aanhef:
| |
| |
Door een noodlottig ongeval zijn op
zaterdag 15 december omgekomen
De advertentie was ondertekend
Je drie vrienden
Albert
Gerard
Robbert
Een spreuk of een passend gezegde ontbrak.
Bij de begrafenis, zoals gewoonlijk in de tropen kort na het overlijden, valt mij een vrouw op die, nadat de kist was neergelaten en wat zand eroverheen was geschept, bij het nog geopende graf was blijven staan en geen aanstalten maakte om te vertrekken. Ik moet haar ook zijn opgevallen, wij die met z'n tweeën daar zo stonden alsof we niet konden besluiten ons los te maken van de twee doden. De doodgravers wenkten ons om te gaan zodat ze zonder pottenkijkers hun werk konden afmaken. Het was de grote regentijd. Er dreigde een zware bui te komen aanzetten en het handjevol belangstellenden had zich al naar huis begeven. Ik kende de vrouw niet en nam aan dat ze een goede vriendin van de twee doden, Mani en Loek, moest zijn. Het is niet kies om op zo'n plaats en op zo'n moment een onbekende vrouw aan te spreken en haar te vragen wie ben je en waarom sta je hier te treuzelen. Men diene te weten dat het in dit land geen
| |
| |
gebruik is dat zij die een begrafenis bijwonen zich na afloop naar een daartoe bestemde ontvangstkamer begeven om te condoleren en een kopje koffie. Er ligt hier ook nergens een opengeslagen register om je naam in te schrijven. Als ik de vrouw nu niet aanspreek zouden we uit elkaar gaan zonder dat ik iets van haar te weten was gekomen. Nog vol van het raadsel rondom de onverklaarbare dood van die twee lag het voor de hand dat ik een zeker verband legde tussen deze onbekende vrouw en het tweegevecht.
‘U bent naar ik aanneem een vriendin van de overledenen,’ waag ik en liet de n van het meervoud duidelijk horen, omdat het enkelvoud zou kunnen doelen op een te specifieke relatie met een van hen.
‘Nee, een vriendin van een vriendin.’
Meer kwam ik niet te weten. De vriendin, degene om wie het tweegevecht moet zijn aangegaan (iets anders kan ik mij niet voorstellen) zou ik niet te zien krijgen.
| |
Lucretia
Lucretia. Niemand die ik ken, niemand in dit land heet Lucretia. Daar schuilt iemand anders achter, ja natuurlijk, iemand, ja, maar wie? Uit de naam kan ik opmaken dat het een vrouw moet zijn, maar dat had ik zonder die naam ook al kunnen vermoeden. Men gaat geen tweegevecht aan om een man, niet voor zover ik weet. Maar wat weet ik van tweegevechten. Dat was allemaal voor mijn tijd. Daaruit moet ik concluderen
| |
| |
dat die twee in een wereld leefden die niet meer bij deze tijd paste. De wereld van Alexandre Dumas, van de Drie Musketiers. Een zelfgeschapen wereld waarin een vrouw met de naam Lucretia zich wonderwel op haar plaats zou voelen. Lucretia, ik ken er op dit moment maar eentje, Lucretia Borgia, uit een boek van Klabund, niet eentje om mee te spotten. Ik pijnig mijn hersenen, wat was het ook alweer, sliep ze met een paus, een kardinaal, haar bloedeigen broer? Ik weet het niet meer, het doet er ook niet toe, het is in ieder geval een naam die aangeeft dat je op je hoede moet zijn. Hebben die twee dat ook zo aangevoeld, of hebben zij zich juist aangetrokken gevoeld tot het latente gevaar dat achter de vrouw met die naam verscholen lag? Was de vrouw aan het graf wel de vriendin van Lucretia? Misschien niet eens, de reeks vriendinnen van vriendinnen kan zich tot in het oneindige uitstrekken. Het vraagstuk liet me niet los. Alle pogingen om erachter te komen liepen op niets uit. Dan strijkt langzamerhand de tijd de rimpels glad, de herinnering vervaagt, wordt onzuiver, schept een eigen verhaal. Dat is het verhaal dat ik, Albert Nederveen, u wil vertellen.
Het is inmiddels bijna een halve eeuw geleden. Sofie, mijn vrouw is al tien jaar dood en ik woon nog altijd in de aanleunwoning in Deventer, waar wij in het begin van de jaren zeventig na ons vertrek uit Suriname een huis hadden gevonden. Aan reizen en uitstapjes heb ik geen behoefte, wel kijk ik op de geëigende
| |
| |
uren uit naar de krant en de post. Dat zorgt voor wat afleiding in het bestaan, het geeft stof tot commentaar op de gebeurtenissen van de dag en als het zo uitkomt tot het maken van een paar aantekeningen. Vandaag is er iets anders aan de hand. Als ik de enveloppe openmaak vind ik daarin twee velletjes. Eén daarvan, dat zie ik met één oogopslag, is in het handschrift van Sofie. Ik ben op de hoogte van paranormale verschijnselen, maar één ding weet ik zeker, doden kunnen misschien wel boodschappen doorgeven, maar schrijven doen ze niet.
Na mijn eerste aarzeling overwonnen te hebben neem ik het blad op en kijk dan pas naar de dagtekening: 13 oktober 1981. Dat is een week voor haar dood, toch nog onverwacht, - ik was er niet bij - toen zij met tbc in het sanatorium in Davos lag. Er staat geschreven:
Lieve Albert, Ik wil het geheim niet in het graf meenemen.
Ik houd van je,
Lucretia
Wat betekent dit allemaal? Ik heb het gevoel dat ik van een trap naar beneden donder, dertig, veertig, vijftig treden. Lucretia, mijn vrouw? Zouden die twee, Mani en Loek, om het bezit van mijn vrouw hebben gevochten en voor haar hun leven hebben verspild?
| |
| |
Wie heeft deze brief op de post gedaan?
Mani en Loek, hoe vaak heb ik niet 's avonds in de buitensociëteit Parkzicht tot diep in de nacht mahjong met hen zitten spelen? Van allerlei spookt door mijn hoofd. De vriendin van de vriendin, de vrouw aan wie ik in geen jaren meer gedacht heb verrijst levensgroot uit het niet. We staan weer aan het graf van mijn twee vrienden. Ze laat niets los. Bestaat er wel een Lucretia, is het een fictie, een schuilnaam, een spookgestalte? Mahjong speel je met z'n vieren. Ik heb Gerard en Robbert uit het verhaal weggelaten, niet omdat ze oninteressante persoonlijkheden zouden zijn, maar omdat ze met betrekking tot de gebeurtenissen waar het hier om gaat er weinig toe doen. Figuranten zou je ze in een toneelstuk kunnen noemen. Ze bevolken het toneel, in casu de mahjong/kaarttafel, verlevendigen het beeld met de beheerste hartstocht van de ware liefhebber, maar leveren geen bijdrage aan het verloop van het drama. Ik soms wel? Het lijkt er op dat ik mij wat dat betreft in niets van hen onderscheid. We zijn alle drie intens geschokt door het gebeuren, proberen het te verklaren vanuit een Indische goena-goena achtergrond waar we geen weet van hebben, geven het op en beseffen dat hun wegvallen voor lange tijd een domper zal drukken op onze mahjong-bijeenkomsten. Weliswaar zal het niet zo moeilijk zijn om plaatsvervangers voor de opengevallen plaatsen te vinden, maar het is nog maar de vraag of een zelfde ongedwongen sfeer zal blijven heersen.
| |
| |
Want nu pas beseffen we dat de beide vrienden de eigenlijke gangmakers van deze onvergelijkelijke avonden waren.
Ik had mij er altijd over verbaasd dat deze innemende vrijgezellen niet liever een avondje uit stappen gingen dan samen met ons, drie keurig getrouwde mannen, de avond, vaak tot diep in de nacht, door te brengen. Ik weet nog goed hoe mijn vrouw twee ongetrouwde nichtjes met hen in contact heeft gebracht in de stille hoop dat daaruit iets blijvends - waaronder Sofie een huwelijk verstond - zou voortkomen. Ik heb dat niet allemaal gevolgd, of het bij flirten is gebleven weet ik niet, het einddoel (van mijn vrouw) is in ieder geval niet bereikt. Wat je doet is uit de tijd heb ik nog tegen haar gezegd, we leven niet meer in de negentiende eeuw. Hoe zijn wij dan bij elkaar gekomen was haar antwoord. Want waar is waar, als oom Jacob, toen mijn ouders gestorven waren, zich mijn lot niet had aangetrokken, was zijn dochter, die mij moest helpen om over mijn verdriet heen te komen, vast niet mijn vrouw geworden. Van troosteres tot minnares waren mijn woorden, die, zoals dat gaat, in de loop der jaren sterk aan betekenis hebben ingeboet. Toch was zij het die mij troostte toen ik verbijsterd door de dood van mijn twee vrienden voor me uit zat te kijken en mezelf verweet dat ik geen oog had gehad voor wat er in hen omging en tussen hen broeide. Vrienden. Het is of het gerammel, telkens als de hoop stenen na het eindigen van een spel met beide handen opnieuw
| |
| |
dooreengewoeld wordt, nog in mijn oren klinkt. Geen liefhebber die dit geluid zou willen missen, vooral als het laat in de nacht is en de tafels van de andere spelers - poker, bridge of whist, - al leeg en verlaten zijn. Een bediende brengt af en toe iets te drinken, de sigarenas stoort zich niet aan de asbakken. Het is een mannengezelschap zonder overdreven mannelijk vertoon. De vertrouwenssfeer sluit andere deelnemers uit, soms kijkt een enkeling over onze schouders mee naar het verloop van het spel. De inzet is nooit hoog, winnen of verliezen heeft geen enkele financiële consequentie, het woord speelschuld is in onze kring nooit gevallen.
Nu ik aan deze genoeglijke avonden terugdenk, die het wekelijkse hoogtepunt in mijn betrekkelijk monotone bestaan uitmaakten, probeer ik het vaste mahjong kwartet dat wij samen vormden weer voor de geest te halen. Dan valt pas op hoe een afwijkend stramien al gauw als doodgewoon wordt ervaren. Dit slaat op Mani en Loek die afwisselend om de week meespeelden. Het was zo'n regelmatig patroon dat het niet eens meer opviel. Van den beginne af aan was dat zo geregeld, samen konden ze moeilijk weg van de landerij aan de overzijde van de rivier, om en om was voor hen de ideale oplossing. Zo zijn er jaren verstreken, bijna geruisloos zou ik willen zegen, al past het woord geruisloos niet bepaald bij het klikken van de stenen. Hoe hun dood en wat voor een dood, op mij overkwam, ik begreep het niet, ik kon het niet thuis
| |
| |
brengen, ik zocht naar woorden, aanwijzingen, toespelingen, naar alles wat een clou zou kunnen opleveren. Mani en Loek waren beiden vrijgezel, aan het eind van de twintiger jaren waren ze vanuit de Oost naar Suriname gekomen, hadden aan de overzijde van de rivier een verlaten koffieplantage gekocht en waren daar een citrusaanplant en een kleine veestapel begonnen. Het waren geen Wageningers, het waren amateur-landbouwers met wat geld, die het meer te doen was om de tropische landheer uit te hangen dan om grote winsten in de wacht te slepen. Homo's waren het zeker niet, ik ging ervan uit dat ze voor hun seksuele behoeften terechtkonden bij het Javaanse vrouwelijk personeel. Zo ging het in de Oost toe had ik van horen zeggen. Knap zou je ze kunnen noemen, lenig en levendig, een beetje matbruin van kleur, niet dat onmiskenbare roodachtig bruin dat Europeanen in de tropen kenmerkt. Goede zwemmers waren het, de brede Suriname-rivier was op zon- en feestdagen hun speelterrein. Mani was van de twee de meest voortvarende, had meer praktische zin, je zou hem voor de bedrijfsleider kunnen aanzien. Loek was wat stiller, ingetogener, op grond daarvan noemden wij hem de dichter. Daarmee in tegenspraak leek het feit dat hij de punctueelste van de twee was, als hij zei dat hij er om tien over zeven zou zijn, dan was hij er ook op de minuut. Met de politiek in de kolonie - die toen nog geen partijpolitiek kende, - bemoeiden zij zich niet, dit land geeft je een behaaglijk gevoel zeiden ze, geen
| |
| |
spanningen, iets te rustig, of, zoals de dichter op een keer naar aanleiding van een onverwacht sterfgeval opmerkte, het voorportaal van de dood. Waarom zij de Oost hadden verlaten is me nooit goed duidelijk geworden. Op de vlucht voor de justitie was het in geen geval en met het geld waarover ze beschikten hadden ze daar ook een herenleventje kunnen leiden. Indo's waren toch geen outcasts in de Indische samenleving. In het binnenlands bestuur zaten ze, hadden hoge posten in het leger, ze waren bijna gelijk aan de totoks. Bijna, dat kon het geweest zijn. De een heeft nu eenmaal een gevoeliger antenne dan de ander.
Omdat ik mij niet bewust was van een bijzondere vriendschap, laat staan van een intieme verhouding tussen Sofie en mijn beide vrienden is het mij niet bijgebleven hoe zij, toen ik het haar vertelde, gereageerd heeft op het bericht van hun dood. Dat betekent dus dat haar reactie niet van dien aard was dat het mij is opgevallen en aan het denken heeft gezet. Natuurlijk is er bij het vernemen van een dergelijk bericht schrik en verbazing en daaraan gekoppeld de behoefte om te weten te komen wat tot zo'n ongewone slachtpartij heeft geleid. Het zou zelfs vreemd zijn geweest als Sofie, na het vernemen van dit dramatische nieuws, ijskoud was gebleven. Ik herinner me nog goed dat ze erg met mij te doen had. Het onverwachts wegvallen van mijn twee vrienden, het onbegrijpelijke van hun dood, ze besefte dat het voor mij een zware slag was.
| |
| |
Niet voor niets heb ik haar eens troosteres genoemd, in de dagen en nachten die op hun dood volgden was zij troosteres en in een poging om mij 's nachts van piekeren af te houden voor het eerst na lange tijd minnares.
Ik weet nog goed waar ze met mijn beide vrienden heeft kennis gemaakt. Het was koninginnedag en er waren roeiwedstrijden op de rivier. Op het ruime balkon van Parkzicht zaten we te kijken naar het schouwspel toen Mani en Loek daar ook arriveerden. Een aantal arbeiders van hun plantage deed mee aan de wedstrijd en er werden weddenschappen afgesloten. Sofie besloot daaraan mee te doen en waarachtig ze won. Dat werd toen 's avonds gevierd met een gemeenschappelijk etentje bij de Chinees. Loek en Mani ontpopten zich als kenners van de verschillende schotels en ze beloofden Sofie een paar recepten te zullen toesturen. Ze hielden woord en zo ontstond er een onregelmatige briefwisseling met een culinair karakter. Voor zover ik weet is het daarbij gebleven. Doordat zij aan de overzijde van de rivier woonden kwamen we slechts een heel enkele keer bij elkaar over de vloer.
Het duurde enige tijd voor ik ertoe kon komen om ook het andere briefje te lezen.
| |
| |
Geachte heer Nederveen,
Na de dood van mijn moeder vond ik bij het opruimen dit kattebelletje in een open enveloppe met uw naam en adres erop. Vermoedelijk is het blijven liggen. Ik meende er goed aan te doen het aan u op te sturen.
Hoogachtend,
Eline (wat gekras)
De brief komt, dat kan ik aan de postzegel zien, uit Brussel. Naam en adres van de afzendster, uit de handtekening is niet wijs te worden, is er niet bij. Dit moet de dochter van de vriendin van de vriendin zijn. Dat kan haast niet anders. Mijn vrouw is al meer dan tien jaar dood, nu gaat de vriendin dood en haar dochter stuurt mij de brief. Een brief die niet verzonden wordt is geen brief, is niets anders dan een probeersel, een schrijfexercitie, is niet bedoeld om in handen van de ander te komen. Maar wat als ze aan een vertrouwd persoon ter doorzending wordt gegeven. Ter doorzending, dat is nog maar de vraag. Wat als het aan het beleid, het eigen inzicht van de vertrouwenspersoon wordt overgelaten? De vriendin heeft de brief niet verzonden, daar zal ze wel een goede reden voor hebben gehad. Als dat zo is had ze de brief natuurlijk moeten vernietigen. Nu ze deze elementaire gedragsregel heeft geschonden zit ik met een brief die eigenlijk geen brief is. Maar wat is ze dan wel? Een dolksteek?
| |
| |
Een liefdesverklaring? Wat kan Lucretia bij de dood van Mani en Loek met de stelling uit de Ethica hebben bedoeld? Wilde ze daarmee zeggen dat wie haar bemint niet op wederliefde moet rekenen?
Ik weet het nog goed, het was oktober, de droge tijd. De mensen met kinderen trokken naar buiten, naar de plantages, naar Carolina, naar Albina en vooral naar Bersaba en Republiek om te baden in het donkere water van de Coropina. Kinderlozen deden niet mee aan de uittocht, maakten hoogstens af en toe een uitstapje met de auto of de boot. De speeltafels op de sociëteit waren nu meestal leeg, de bedienden hingen er verveeld rond, alleen wij waren iedere week op de vastgestelde tijd present. Toch moet ik hier een kleine correctie aanbrengen, er was namelijk een klein hiaat in onze samenstelling gekomen. Loek kwam, toen het zijn beurt was, niet opdagen, Mani nam zijn plaats in. Influenza, informeerde hij ons en twee weken later toen we ernaar vroegen weer influenza. Wij, niet medici, vonden het bevreemdend. Influenza, een woord waarmee toen een lichte griep werd aangeduid, duurt toch geen weken. Het zal wel iets anders zijn veronderstelden we, maar kiesheid bracht mee dat we er niet verder op in gingen. Het kwam niet bij ons op dat ertussen de beide vrienden iets broedde en dat het allemaal om Sofie ging. Ik had geen enkele aanleiding om dat zelf maar te veronderstellen. Achteraf heb ik mooi praten. Toen de influenza van Loek aanhield
| |
| |
had ik toch op z'n minst de zieke kunnen bezoeken, er was in oktober weinig te doen op kantoor, drukte kon dus geen verontschuldiging zijn. Laksheid verwijt ik mijzelf nu, gemakzucht, ja, wat niet al. En toch als ik er goed over nadenk had het voor de afloop van het drama niet het minste verschil gemaakt. Was ik erheen gegaan, dan had ik Loek vermoedelijk in blakende gezondheid aangetroffen. Hij zou zich hoffelijk, zoals hij gewoon was te praten, hebben verontschuldigd en een of andere nietszeggende reden hebben opgegeven waarom hij zich door Mani had laten vervangen. Influenza, hij moest er zelf om lachen, dat heeft Mani die fantast uit zijn duim gezogen. Zo zou het stellig gegaan zijn en wat zich achter deze façade verborg zou ik niet te weten zijn gekomen. Sofie kwam nooit naar onze mahjongpartijtjes kijken. Ze had daar ook geen belangstelling voor. Ze heeft niet geweten dat Mani Loek verving en kon me dus niet vragen wat Loek scheelde. Er was kortom geen reden om ongerust of argwanend te zijn. De ongestoorde voortgang van het mahjongspel was gewaarborgd en daar ging het om.
Wat is het kenmerk van een gelijkzijdige driehoek? Het woord zegt het al, de drie zijden zijn gelijk. Sofie moet van Mani en Loek hebben gehouden, ze hield volgens haar eigen uitspraak ook van mij. Omdat het mahjongspel alles dekte is het moeilijk te begrijpen waarom die twee daar geen genoegen mee hebben
| |
| |
genomen en op een gegeven ogenblik alles achter zich hebben gelaten om zich toe te eigenen wat slechts ons drieën gezamenlijk toekwam. En alsof dat niet voldoende was, onderling nog uit te maken wie als enige met de eer, mijn Sofie, zou gaan strijken. Hoe hadden de samenzweerders, want dat waren ze in mijn ogen, zich dat voorgesteld, vraag ik me af. Ongeacht wie van de twee uitgeschakeld zou worden, of het nu Loek of Mani was, de mahjongtruc was dan niet langer van node. Hoe meer ik erover nadenk hoe meer ik tot de slotsom kom dat het onzalige plan van Sofie is uitgegaan. Het niet op komen dagen van Loek met het influenza-excuus wees erop dat ze Loek meer speelruimte gaf, een voorkeursbehandeling die Mani, al hield hij zich groot, niet lang op zich zou laten zitten. Wat zich hier afspeelde was een testmatch tussen de twee medeminnaars met Sofie als instigator en scheidsrechter. Het moet voor haar niet eenvoudig zijn geweest om ze zover te krijgen. Beiden plukten toch al jaren de (verboden) vruchten van hun gezamenlijke intrige, voor beiden was Sofie de ideale tussen hen gedeelde minnares. Zelfs het aantal uren dat Sofie om beurten aan Mani en Loek schonk was op de kop af gelijk. En beiden deelden gelijkelijk in hun vriendschap of wat daar voor doorging met mij. Het moet aan mij voorbij zijn gegaan dat de drie, Sofie, Mani en Loek al enige tijd in hoogspanning leefden die spoedig haar climax zou bereiken. Ze waren op het punt beland dat de uiteindelijke beslissing moest worden
| |
| |
genomen. Omdat de een niet voor de ander wou onderdoen kozen ze voor het tweegevecht, een groter huldeblijk kon Sofie moeilijk betoond worden. Dit zou voor haar het bewijs zijn dat ze aan haar wens gevolg hadden gegeven. Zij waren tot het uiterste gegaan, hadden het noodlot getart. In de geschiedenis van de kolonie is het voor zover ik weet slechts één keer voorgekomen dat zich een duel met een dergelijke tragische afloop heeft voorgedaan. Maar wat schiet ik daarmee op? Van de drie zijden van de eens gelijkzijdige driehoek is de mijne de enige die is blijven staan zonder dat ik heb geweten wat zich rondom mij heeft afgespeeld. Met wie had ik mij moeten meten als een van hen, het doet er niet toe wie, als winnaar uit het gevecht tevoorschijn was gekomen? Allemaal vragen die nooit beantwoord zullen worden. Mani en Loek hebben geen brieven of documenten van dien aard achtergelaten. Nabestaanden in Indië zijn van hun heengaan verwittigd en de boedel is door de notaris zonder moeilijkheden afgewikkeld. Niets wees erop dat deze pijnlijke affaire na zoveel jaren weer zou worden opgerakeld. Ook nu nog vraag ik me af of ik het wel bij het rechte eind heb. Was Sofie wel de Lucretia van de overlijdensadvertentie? Of was zij even onwetend als ik over de identiteit van deze vrouw? Als Sofie de minnares was van zowel Loek als Mani, dan moet het voor haar moeilijk te verkroppen zijn geweest dat er nog een andere, haar onbekende vrouw, een rol en misschien wel een grotere, in hun
| |
| |
leven speelde. En toen die onbekende niet opdook en als het ware in het niet verdween, na zich eerst als Lucretia te hebben geopenbaard, begon zij weer de plaats in te nemen die zij voordien meende te hebben bezet. Er had een verschuiving van identiteit plaats, Sofie verving Lucretia, werd tenslotte zelf Lucretia. Zo kon zij de driehoeksverhouding die zich eens rondom het mahjongspel had voltrokken blijven voortzetten, treuren om haar beide geliefden en van mij, haar man, blijven houden. Het kon ook anders. Door te doen alsof ik geen achterdocht koesterde en jaar in jaar uit als een bobo, een onnozele hals, mahjong met Mani en Loek te blijven spelen moet het Sofie hebben toegeschenen dat ik een medeplichtige was in het driehoeksspel. Mijn verdachte passieve opstelling zou dan Sofie ertoe hebben gebracht om van haar kant druk op Mani en Loek uit te oefenen om erachter te komen of het bij hen meer dan spel was. Arme Sofie, die van genereuze minnares tot speelpop dreigde te worden gedegradeerd. Is het zo vreemd om aan een dode een brief te schrijven in antwoord op wat zij mij ruim tien jaar geleden heeft geschreven? Als het om iets triviaals ging zou ik deze vraag niet eens opwerpen. Ik, die vrede, rust en vriendschap boven alles verkoos en mezelf daarom in al die jaren het zwijgen oplegde. En Sofie dan? Zij moet met dat zwijgen net als ik hebben geworsteld. Ze was niet bij machte om dat te verbreken, niet in staat om zich tegenover mij uit te spreken. Nu aarzel ik niet langer.
| |
| |
Lieve Sofie,
Bij de dood van Mani en Loek begreep ik maar al te goed dat jij ermee te maken had. Om de verdenking van je af te schuiven en je in de waan te laten dat ik van niets wist heb ik de door Lucretia ondertekende overlijdensadvertentie geplaatst.
Ik ben Lucretia.
Tot straks,
je Albert.
Een testament is niet nodig. Aan een dode kun je niets vermaken. Ik heb geen kinderen, alleen nog wat verre bloedverwanten. Als de Eline, die mij vanuit Brussel de brief heeft opgezonden mij haar naam en adres had vermeld, had ik haar zeker met een legaat bedacht. Want nu is er de rust en het evenwicht gekomen in de laatste jaren van mijn bestaan. Lucretia is het geesteskind van Sophie en mij, we hebben haar ieder voor zich uit een en dezelfde klei gekneed. Loek en Mani hebben daar niet aan bijgedragen. Ze hebben hun eigen geheim tot het laatst toe bewaard. Wie was de vriendin van de vriendin had ik ze willen vragen. Nu kan en hoeft het niet meer. Ik heb het kattebelletje van Sofie samen met het briefje van Eline opgeborgen. In de la, vol stof, vind ik nog een vergeeld boekje met de spelregels van het mahjong-spel, die, naar ik aanneem, ongewijzigd zijn gebleven. Ik pak het boekje op
| |
| |
en blader er ouder gewoonte in. Wat oud en afgedaan is gaat weer bij me leven, ik zie het allemaal weer voor me, hoe ieder van ons vieren met 36 stenen een muur van twee lagen bouwden. En hoe we die muren dan naar elkaar toe schoven zodat er een vierkant ontstond. Dan lees ik: ‘Men dient bij het bouwen van de muur erop te letten dat alle kanten in de hoeken tegen elkaar komen, zodat een dicht vierkant ontstaat. Volgens de Chinezen, die dit duizendjarig gezelschapsspel hebben ontwikkeld en doordacht, weert een dichte muur de boze geesten af, die anders het spel negatief kunnen beïnvloeden.’ Gelovig als ik ben wuif ik die onzin weg. En toch, desondanks, spookt het nu, na meer dan vijftig jaar, door mijn hoofd dat we misschien zonder het te beseffen, tegen deze regel, die ons tegen onheil had moeten behoeden, hebben gezondigd.
|
|