Het averechts handelen. De Geer in Lissabon. Naïef, wereldvreemd, eigengereid
(1997)–Jan Kuijk, Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermdDe terugkeer en de kater‘Ik onderschat de geestelijke en stoffelijke zorgen, waaronder ons volk thans gebukt gaat en waaraan ik dus deel zal hebben, uiteraard niet,’ schreef De Geer op 1 februari 1941, vlak voor zijn vertrek uit Estoril aan zijn nicht Iny in New YorkGa naar eind131 en dezelfde dag schreef hij een oud-collega in Londen ‘ik zie aan dien terugkeer voor mijn persoon vele donkere kanten.’Ga naar eind132 Hij wist dat hij het moeilijk zou krijgen, maar zou hij bij benadering vermoed hebben hoe groot de teleurstelling zou zijn? Zijn vrouw had hem op 17 september 1940 weliswaar geschreven te verlangen naar het ogenblik waarop zij hem ‘juichend zou inhalen’Ga naar eind133 en zelf noteert De Geer in zijn dagboek bij de zesde februari 1941: ‘Met D-trein naar Den Haag (met dr. Mohr), waar ik 's avonds te 12 uur aankwam. Verrukkelijke ontvangst door Ria.’ | |
[pagina 75]
| |
Maar voor zijn vrouw was de toestand in de sindsdien verlopen maanden veranderd en zij bleek allerminst gelukkig te zijn met zijn thuiskomstGa naar eind134. Dat gold ook voor zijn zoon Eddy, die blijkens het dagboek de dag na de terugkeer met zijn vrouw Anny bij hem op bezoek kwam.Ga naar eind135 Er stond bovendien een militaire wacht voor zijn huis,Ga naar eind136 wat waarschijnlijk ook een wat onbehagelijke sfeer wekte. Het commentaar van Frans Goedhart, onder het pseudoniem Pieter 't Hoen in de illegaal verspreide Nieuwsbrief van 8 februari 1941, met zijn bijna profetische retoriekGa naar eind137, zal De Geer wel niet onder ogen gehad hebben en welke invloed het pinnig commentaar van Radio Oranje over de terugkeer had op de kring van zijn vrienden en oude relaties,Ga naar eind138 is moeilijk te reconstrueren. Maar uit beschikbare gegevens blijkt dat het voor De Geer in die dagen niet alleen letterlijk ijskoud was, maar figuurlijk evenzeer. De voorzitter van het college van secretarissen-generaal, Snouck Hurgronje zei direct na de terugkeer in de vergadering van de secretarissen-generaal dat de autoriteiten hem verzocht hadden ‘de heeren te zeggen dat contact met jhr. De Geer achterwege moet blijven.’Ga naar eind139 De Scheveningse hervormde predikant Straatsma (aan wiens uitgetikte preek De Geer zich in Boxmoor nog zo gelaafd had) zei na de oorlog geschokt geweest te zijn door De Geers terugkeer en er zelfs niet van te hebben kunnen slapen. Hij kende De Geer oppervlakkig (‘ik zag hem wel eens in de Bethlehemkerk’), maar hij kreeg toch een week na De Geers terugkeer een telefoontje of hij eens langs wilde komen. Ook Straatsma concludeerde | |
[pagina 76]
| |
dat De Geer de zaak strak juridisch bekeek en niet snapte, welke reactie zijn terugkeer bij de Nederlanders had gewekt. ‘Ik heb nimmer iemand ontmoet die de houding van De Geer verdedigde.’Ga naar eind140 Nog voor De Geer behoefte kreeg om tegenover Straatsma verklaring en toelichting te geven, twee of drie dagen na zijn terugkeer al, voelde De Geer dat hij toch wel wat in het openbaar aan het Nederlandse volk had uit te leggen. Maar door zijn in Berlijn gegeven beloften was hij monddood gemaakt. Daarom wendde hij zich tot dr. Mohr van het Duitse gezantschap, de man die hij in Berlijn en op zijn terugreis had ontmoet. De zaak werd van zo groot belang bevonden, dat deze in Berlijn moest worden afgehandeld. De Geer stelde een concept voor een communiqué op. Op zijn beurt stuurde Mohr dit naar het ministerie van buitenlandse zaken in Berlijn, met in een begeleidende brief de toelichting dat De Geer overladen werd met verzoeken een verklaring te geven en dat De Geer zich ook wilde verweren tegen de verklaring van Radio Oranje. Blijkens een notitie van onder-staatssecretaris WoermannGa naar eind141 van maandag 10 februari 1941 wilde De Geer de volgende verklaring afgeven: ‘Van verschillende kanten is mij naar de betekenis van mijn terugkeer in Nederland gevraagd. Ik wil daarop het volgende antwoorden. Als minister heb ik indertijd mijn land verlaten. Als ik geen minister geweest was, had ik mijn land niet verlaten en zeker niet met achterlating van mijn vrouw. Cessante causa cessat effectus, dat wil zeggen: als de oorzaak wegvalt, vervallen ook de gevolgen. Nu is mijn plaats weer bij mijn gezin en mijn volk. Ik | |
[pagina 77]
| |
wil hun vreugde en leed ook in donkere tijden delen. Dat is de enige reden van mijn terugkeer. Politieke betekenis heeft deze niet. Integendeel, ik wil mij van elk politiek handelen onthouden en slechts als een vergeten burger leven.’ De formulering bevalt Woermann niet - veel te omslachtig - en hij ontwerpt een kortere tekst, die in vertaling zo aan het anp kon worden afgegeven: ‘Jhr mr D J de Geer schrijft ons: Van verschillende zijden werd mij naar de betekenis van mijn terugkeer naar Nederland gevraagd. Ik wil het volgende antwoorden: Mijn plaats is nu bij mijn gezin en bij mijn volk. Ik wil hun vreugde en leed ook in deze tijd delen. Dat is de enige reden van mijn terugkeer. Ik zal mij van de politiek onthouden en slechts als een vergeten burger leven.’ Weliswaar had Mohr aan Woermann geschreven dat Seyss-Inquart De Geers tekst had goedgekeurd, maar Woermann vond toch zijn eigen tekst beter. Daar was De Geer zelf het niet mee eens. Het argument, waarop hij zich zo had vastgebeten dat hij als ‘ambteloos burger’ handelde, was verdwenen. Op 15 februari 1941 is er daarom weer een notitie van Mohr met een nieuwe tekst van De Geer: ‘Jhr. mr. D.J. de Geer schrijft ons: Van verschillende kanten wordt mij naar de betekenis van mijn terugkeer naar Nederland gevraagd. Ik zou daarop het volgende willen antwoorden. Als ambteloos burger zag ik geen reden meer om buiten ons land te wonen. Mijn natuurlijke plaats is opnieuw aan de zijde van vrouw en kinderen en temidden van mijn volk, waarmee ik lief en leed ook in deze | |
[pagina 78]
| |
tijd delen wil. Dat is de enige reden van mijn terugkeer. Ik wil mij van alle politiek handelen onthouden en slechts als vergeten burger leven.’ Deze tekst is door commissaris-generaal Fritz SchmidtGa naar eind142 goed gekeurd, schrijft Mohr. De verdere voortgang van al deze redigeerwerkzaamheden onttrekt zich aan de waarneming, maar het tot het uiterste ingedikte resultaat kennen we. Op vrijdag 21 februari 1941 verscheen in het Haagse dagblad ‘Het Vaderland’ de volgende tekst: ‘Van verschillende zijden is mij gevraagd naar de betekenis van mijn terugkeer in Nederland. In antwoord hierop kan het volgende gemeld worden. Mijn natuurlijke plaats is thans aan de zijde van mijn echtgenote en temidden van mijn volk, welks lief en leed in ook in deze tijd wil delen. Dit is de éénige betekenis van mijn terugkeer. Het is mijn voornemen, mij van alle politiek te onthouden en slechts als een vergeten burger te leven, (w.g.) DE GEER.’ Berlijn had het been stijf gehouden op het punt van ‘ambteloos burger zijn’. Het ‘van alle politiek onthouden’ viel De Geer blijkbaar niet mee. Nog voor het communiqué was verschenen, had hij al contact gezocht met zijn politieke vrienden van weleer. Zo schreef hij op 18 februari 1941 aan mr. G.E. van WalsumGa naar eind143 of deze niet eens wilde langs komen. De Geer wees daarbij op de oude vriendschapsbanden en vond dat Van Walsum dit niet mocht weigeren. Hij schreef ook alle nummers van ‘De Nederlander’ na 14 mei 1940 te hebben gelezen en het met alle artikelen eens te zijn. Van Walsum antwoordde dat hij niet buiten het dage- | |
[pagina 79]
| |
lijks bestuur van de chu om wilde gaan en omdat het bestuur zich van contact wilde onthouden, kon hij ook moeilijk komen. Van Walsum oordeelde strikt (en dat moet de juridisch denkende De Geer hebben aangesproken): Van Walsum kon zijn functie van secretaris van het bestuur niet scheiden van zijn persoon.Ga naar eind144 Dat was nog eens een harde, persoonlijke bevestiging van wat het hoofdbestuur van de chu op 10 februari 1941 aan alle kiesverenigingen (en De Geer zelf) had geschreven: ‘Het behoeft geen betoog dat wij deze voor ons Nederlandsche volk zoo onbegrijpelijke daad van de heer De Geer in de hoogste mate betreuren. Wij zien niet hoe de heer De Geer, die voor, tijdens en na de oorlogsdagen de hoogste verantwoordelijkheid heeft gedragen, zijn terugkeer zou kunnen rechtvaardigen. (...) Voor een definitief oordeel is ook het standpunt van de regeering nodig, maar nu dit niet mogelijk is, zullen wij ons van contact met de heer De Geer onthouden en verwachten van u een gelijke houding.’ Ook nu weer is De Geers reactie die van een jurist, maar dan een die blijk geeft hoe weinig hij zich in de motieven en emoties van zijn landgenoten - al of niet gevoed door de verklaring van de regering in Londen - heeft ingeleefd: ‘Het is onbegrijpelijk, hoe ge iemand, ongehoord, aldus hebt kunnen veroordelen.’Ga naar eind145 |
|