Het averechts handelen. De Geer in Lissabon. Naïef, wereldvreemd, eigengereid
(1997)–Jan Kuijk, Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Tussen kerstmis en nieuwjaar (en verder)
De dagen tusschen Kerstmis en nieuwjaar
zijn van een druk, die niet meer is te ontvlieden:
Van al de ellende der vergane zwaar
En zonder hoop op wat de aanstaande bieden,
leert ons de dichter BloemGa naar eind100 en die wijsheid geldt zeker voor De Geer in die laatste dagen van 1940 - ‘het rampjaar’, zoals hij dat in zijn dagboek aanduidt. De brief, die hij op 28 december van de Duitse gezant krijgt als antwoord op zijn klacht van eerste kerstdag, is vriendelijk van toon en vol goede bedoelingen, maar geeft geen enkele zekerheid. Het spijt de gezant dat het allemaal zo lang duurt, hij heeft de door De Geer genoemde dagen (zijn zeventigste verjaardag en kerstmis) aan Berlijn gemeld, maar hij kan er verder niets aan doen. Politieke factoren spelen zeker een rol en uit het feit dat het zo lang duurt eer er een antwoord komt, leidt hij af dat het om een moeilijke beslissing gaat. Maar omdat hij begrip heeft voor De Geers ongeduld, heeft hij op spoed aangedrongen. De goede relatie, die er inmiddels tussen beide heren was ontstaan, wordt gedemonstreerd in de haastige mededeling die Huene, waarschijnlijk bij het ondertekenen, in zijn eigen handschrift onder de getypte brief krabbelt: er komt juist een telegram uit Berlijn binnen dat het verzoek nog steeds in onderzoek is.Ga naar eind101 Op 7 januari 1941 beantwoordt De Geer uitvoerig de brief, die de ministerraad hem op 12 december 1940 had gestuurd.Ga naar eind102 In deze brief, opgesteld door minister Van | |
[pagina 67]
| |
Boeyen van binnenlandse zakenGa naar eind103, wordt begrip en diepe achting getoond voor ‘Uw schier ontembaar verlangen naar Uw geliefde vrouw (...) en voor Uw begeerte in Uw woning temidden van ons volk rustig aan den arbeid te mogen gaan.’ Maar anderzijds wijst de brief er ook op dat een vrijwillig terugkeren onder het gezag van de overweldiger als ontrouw aan de Nederlandse zaak zal worden aangevoeld en dat hij gedwongen zou kunnen worden te spreken (spreken én zwijgen kan ‘voor Nederland en zijn zaak onherstelbare gevolgen’ hebben). Daarom zou de regering een eventuele terugkeer betreuren; een terugkeer zou ook tegen de wens van de regering zijn. De Geer is er echt voor gaan zitten om deze brief uitvoerig te beantwoorden. Hij herhaalt het nu al zo vaak gehoorde argument dat hij zich in niets onderscheidt van de andere, in het buitenland gestrande Nederlanders. Als voorbeeld haalt hij Dora Heldring aan, de vrouw van de directeur van de Heldring-stichting in Zetten, die in mei 1940 haar in het Zuid-Afrikaanse Stellenbosch studerende zoon had bezocht, de jongen naar Indië had gestuurd om daar in het leger dienst te nemen, maar zelf nu in Lissabon op een gelegenheid wachtte om naar Nederland terug te gaan. Over de mogelijkheid dat zijn terugkeer als een daad van overgave zou worden beschouwd, schreef De Geer: ‘Ik ben met u eens, dat dit bedenkelijk zou zijn. Maar ik ben overtuigd, dat, al mogen bij een enkeling zulk een misvatting aanvankelijk rijzen de ware positie te duidelijk is om niet spoedig algemeen te worden onderkend’Ga naar eind104. Hij zal als vergeten burger leven, maar ‘als de vijand mij | |
[pagina 68]
| |
ontrouw aan de vaderlandsche zaak zou aanwrijven, zou ik evenmin zwijgen’. De suggestie van de regering, dat misschien mevrouw De Geer overgehaald zou kunnen worden om tijdelijk naar Portugal te komen, wijst De Geer om praktische redenen af. ‘Aan deze oplossing zouden inderdaad eenige voordeelen verbonden zijn, maar ik acht haar reeds uitgesloten, wijl de vereischte toestemming niet zou worden verleend.’Ga naar eind105 Wat in De Geers overwegingen opvalt, is - geconcentreerd als hij is op zijn persoonlijke problemen - het ontbreken van enig moreel perspectief. Op 3 juni 1940 had de regering in Londen een wetsbesluit uitgevaardigd, waarin voor de opvarenden van de Nederlandse koopvaardij vloot een ‘vaarplicht’ werd ingesteld.Ga naar eind106 Als deze mensen hun door Duitse torpedo's inmiddels levensgevaarlijk geworden werk wilden opgeven, werden zij met straf bedreigd. Een man als Ries was zich van deze morele implicatie van De Geers desertie bewust.Ga naar eind107 Veel indruk maken de brieven over en weer niet. De Geers brief van 7 januari 1941 komt in de ministerraad van 17 januari 1941 ter sprake, maar het ‘motiverende’ antwoord waartoe besloten wordt (opnieuw van de hand van Van Boeyen), is pas veertien dagen later klaar en komt in Portugal aan als De Geer op 4 februari 1941 al vertrokken is. Buiten de ministerraad is nog even gesproken over een plan De Geer te ontvoeren of in het gezantschap te Lissabon te arresteren,Ga naar eind108 maar het blijft bij wilde plannen, gezien de delicate betrekkingen met Portugal. De regering is machteloos. | |
[pagina 69]
| |
Een belangrijke verandering in de dagelijkse omgeving van De Geer vormt zijn verhuizing op 14 januari 1941 van hotel Paris naar hotel Atlantico, wat bij de kritische De Geer-waarnemers in Lissabon en Estoril tot allerlei speculaties aanleiding geeft. Hotel Atlantico stond bekend als een ‘Duits-gezind’ hotel en de Italiaanse (maar anti-Duitse) eigenaar van hotel Paris hield de gangen van De Geer goed in de gaten en sprak daarover met Van den Berkhof van Kockengen, die wij al tegen gekomen zijn als de drager van losse boorden, die in hotel Paris gewassen werden.Ga naar eind109 Over de door Van den Berkhof gesignaleerde correspondentie met de Duitse gezant zei De Geer na de oorlog dat hem daarvan niets bekend wasGa naar eind110 en met die aandacht voor zijn aanwezigheid viel het ook wel mee. Hij was alleen maar naar Atlantico gegaan omdat het hem beter beviel: het was mooier en de maaltijden waren beter. Dat Atlantico een verkeerde naam had, was hem niet bekend.Ga naar eind111 De Geer dacht ondertussen niet alleen steeds aan zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen in Nederland - hij had ook gehoord van de invoering van de distributie van levensmiddelen in Nederland en hij probeerde met zendingen koffie, thee en ovomaltine voor de kinderen de rantsoenen wat aan te vullen.Ga naar eind112 Ondertussen wordt in Berlijn en Den Haag op het hoogste niveau naar de kwestie-De Geer gekeken. In Neurenberg, waar hij in de gevangenis zat om zich voor een internationaal tribunaal te verantwoorden voor zijn oorlogsmisdaden, herinnerde Joachim von Ribbentrop, Hitlers minister van buitenlandse zaken zich bij een | |
[pagina 70]
| |
verhoor op 9 juli 1946 vaag dat deze zaak op zijn tafel terecht gekomen was. ‘Het staat mij bij dat ik zelf de toestemming heb gegeven voor zijn terugkeer naar Nederland en dat ik daarbij gedacht heb dat het in het belang van de Duitse politiek kon zijn met zo iemand op een goede dag weer een Nederlandse regering te vormen. Ik ben er nagenoeg zeker van dat wij hierbij geen andere voorwaarden hebben gesteld en ik geloof nauwelijks dat wij hierbij gedacht hebben aan belangrijke inlichtingen. In het algemeen was de belangstelling van buitenlandse zaken na de bezetting vanzelfsprekend niet meer zo buitengewoon groot.’Ga naar eind113 Op dezelfde dag werd in dezelfde Neurenbergse gevangenis Arthur Seyss-Inquart, tijdens de bezetting de Duitse rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, gehoord. Seyss-Inquart zei voor het eerst over de zaak-De Geer te hebben gehoord van Otto Bene, de vertegenwoordiger van het Duitse ministerie van buitenlandse zaken op zijn bureau. Seyss-Inquart heeft de vraag toen in het gewone dienstoverleg besproken met zijn commissarissen-generaal; misschien ook met Bene, misschien ook met Rauter.Ga naar eind114 Seyss-Inquarts belangrijkste overweging bij het geven van toestemming, zo verklaarde hij in Neurenberg, was die van een oude man, die naar zijn vrouw terug wilde gaan. Hij dacht dat de terugkeer wel een goede indruk op de Nederlanders zou maken. Belangrijke inlichtingen heeft De Geer, voor zover Seyss-Inquart zich herinnerde, niet gegeven. De Geer is trouwens ook niet verhoord, iedereen (ook Rauter) wilde hem met rust laten.Ga naar eind115 | |
[pagina 71]
| |
Het overleg resulteerde in een telegram van Rintelen, een van de staatssecretarissen op het Berlijnse ministerie, dat op maandagavond 20 januari 1941 tegen middernacht op het Duitse gezantschap in Lissabon aankwam: ‘we gaan akkoord met de terugkeer naar Holland van de vroegere Hollandse minister-president De Geer.’ De enige voorwaarde was - en dat was een wens van Seyss-Inquart - dat De Geer eerst naar Berlijn zou komen om hem voor het betreden van de Nederlandse bodem door een nog aan te wijzen functionaris van Seyss-Inquart in te scherpen dat hij zich op alle manieren terughoudend moest opstellen. Het grote nieuws bereikt De Geer op dinsdag 22 januari. ‘Belangrijke telefoon van Duitschen Gezant,’ staat er in zijn dagboek en wij mogen aannemen dat hij direct naar het gezantschap is gegaan om het nieuws te horen en te overleggen, want nog dezelfde dag telegrafeert de gezant naar Berlijn dat De Geer (de gezant duidt hem aan als ‘Exzellenz de Geer’) hem die dag had bezocht. De Geer was van plan de volgende week af te reizen via Madrid, Parijs en Berlijn. In Berlijn zal hij zich bij Rintelen melden, die uit Lissabon nog nadere inlichtingen zal krijgen. De Geer heeft gevraagd zijn vertrek voorlopig geheim te houden ‘omdat veel van zijn landgenoten niet met deze stap ingenomen zullen zijn.’Ga naar eind116 De Geer is meteen na het gesprek met de gezant naar het Duitse consulaat gegaan om een aantal zakelijke dingen te regelen. De volgende dag stuurt hij een telegram aan zijn schoonzoon Peter KochGa naar eind117 en op 1 februari aan zijn dochter Jetty in Indië: ‘aan Jetty geseind van mijn vertrek naar Moeder op a.s. Dinsdag.’ | |
[pagina 72]
| |
Opvallend is dat hij zijn vrouw geen bericht stuurt - tenzij hij Koch gevraagd heeft haar in te lichten. Maar dat is niet aannemelijk, want mevrouw De Geer hoorde het nieuws pas op de morgen van De Geers aankomst uit de mond van jhr. mr. A.M. Snouck Hurgronje, de voorzitter van het college van secretarissen-generaal.Ga naar eind118 Het zijn drukke dagen voor De Geer. Hij verbrandt documenten die naar zijn mening niet in handen van anderen moeten komen,Ga naar eind119 hij regelt de terugreis en overwint in zijn sterke verlangen naar huis zijn vliegangst.Ga naar eind120 Op 28 januari 1940 krijgt hij zijn uitreisvisum dat niet door de consul, maar door de gezant zelf ondertekend werd.Ga naar eind121 Huene heeft hem tot het laatst een Sonderbehandlung gegeven. Hij schrijft ook nog een paar brieven, o.a. op 1 februari 1941 aan zijn nicht Iny in New York, waarin hij vertelt over zijn onderzoek naar de mogelijkheden om via de Kaap naar Indië te varen, maar ook zegt dat hem bij de correspondentie met Nederland (‘zonder tussenpersonen’) is gebleken ‘dat tante Ria wel zeer sterk verlangde naar mijn terugkeer in Holland.Ga naar eind122 (...) Ik heb daarop nooit gereageerd, ook om geen verwachtingen op te wekken, maar wel mijzelf afgevraagd, of het niet eigenlijk een zekere lafheid is, naar het thans behaagelijker Indië te gaan, in plaats van naar Holland, waar ik noodiger ben.’Ga naar eind123 Kennelijk is hij zich, ook al houdt hij zich naar buiten erg flink, bewust van de mogelijkheid dat de Duitsers met zijn terugkeer propaganda zullen bedrijven en hij niet de kans zal krijgen hun argumenten in het openbaar te weerleggen. Daarom stelt hij op 3 februari 1941 een motivering op over zijn terugkeer die de Nederlandse | |
[pagina 73]
| |
regering in dat geval zou kunnen gebruiken in een uitzending van radio-Oranje en stuurt die aan minister Welter in Londen.Ga naar eind124 Tenslotte zijn er de sociale verplichtingen en neemt hij tijdens even zovele maaltijden afscheid van de relaties, die hij in Portugal had verworven. Ook al heeft hij een vliegbiljet al in zijn zak zitten, dan nog laat hij in enkele gevallen zijn gasten niet het achterste van zijn tong zien, zodat zij een paar dagen later met verbazing moeten constateren dat zij bij een afscheidsdiner hebben gezeten. En waar hij het nieuws wel vertelde, zoals aan de naar Portugal uitgeweken Nederlandse gezant in Brussel, mr. B.Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, ontstond er aan tafel een onaangename, wat ruzieachtige sfeer, waarbij Van Harinxma de term ‘woordbreuk’ laat vallen - tot groot ongenoegen van De Geer.Ga naar eind125 Op dinsdag 4 februari 1941 kan hij eindelijk vertrekken. Er is niemand op het vliegveld om hem uitgeleide te doen als hij naar Barcelona vliegt. Daar brengt hij de nacht door in hotel Ritz,Ga naar eind126 om de volgende dag naar Berlijn door te vliegen, waar hij in het hotel van de Lufthansa logeert. In dat hotel heeft hij een onderhoud met dr. Mohr, een staffunctionaris van Seyss-Inquart, die speciaal voor deze gelegenheid van Den Haag naar Berlijn was gekomen; een bijzonderheid die De Geer op dat moment waarschijnlijk niet kende. Het gesprek met Mohr op De Geers hotelkamer duurde hoogstens drie minuten. De Geer moest alleen beloven dat hij zich in Nederland niet met de politiek zou bemoeien.Ga naar eind127 Mohr zei in dat gesprek ook dat hij eveneens met de | |
[pagina 74]
| |
D-trein naar Den Haag moest en hij stelde De Geer voor om de volgende dag met de dagtrein samen te reizen. De Geer zag dit als een volstrekt toevallige samenloop van omstandigheden en het gesprek op de terugreis ging volgens De Geers herinnering alleen over koetjes en kalfjes.Ga naar eind128 Tegen middernacht kwam de trein in Den Haag aan en betrad De Geer na bijna negen maanden weer zijn huis aan de Prins Mauritslaan 61. Het was pikdonker (door de verduistering) en bitter koud. De Bilt noteerde min tien graden.Ga naar eind129 Die zelfde dag was de zevende elfstedentocht verreden, die gewonnen werd door Auke Adema uit Harlingen in 9.19 uur en dat ondanks een gebroken hakleer.Ga naar eind130 |
|