Het averechts handelen. De Geer in Lissabon. Naïef, wereldvreemd, eigengereid
(1997)–Jan Kuijk, Hugo Pos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
President: U bent naar velen verklaren, een geweldig eigengereid iemand. De regering zegt: De Geer, het is een landsgevaar als je teruggaat; is het dan niet ongeoorloofd, individualistisch en egoïstisch om het toch te doen? Verdachte: Egoïstisch niet. Wel kan ik me voorstellen dat het individualistisch, naïef, van de wereld vervreemd en eigengereid is. | |
Een man van gezagJonkheer mr. Dirk Jan de Geer was 69 jaar, toen hij op de avond van maandag 13 mei 1940 - vier dagen na de overval op ons land door de Duitsers - als voorzitter van de raad van ministers en minister van financiën aan boord van de Britse torpedobootjager Windsor van Hoek van Holland naar Engeland ging, waar het schip de volgende dag na veertien uur varen in Tilbury aanlegde. Hij was in gezelschap van zijn collega-ministersGa naar eind7. Zij hadden hun gezinnen in Nederland achtergelaten om het zakelijk karakter van het heengaan te onderstrepen en de indruk te vermijden alleen op persoonlijke veiligheid uit te zijn. De Geers opvolger als minister-president, prof. mr. P.S. Gerbrandy, noemde na de oorlog vier motieven voor het vertrek. In de eerste plaats moest voorkomen worden dat de regering gegijzeld kon worden. Ten tweede werd ook gedacht aan het bestuur van het onbezette deel van | |
[pagina 40]
| |
het Koninkrijk (de overzeese gebiedsdelen in Azië en het Caribisch gebied). Het derde argument kreeg, zeker in de ogen van Gerbrandy, een steeds belangrijker plaats: het scheppen van de mogelijkheid de strijd tegen Duitsland voort te zetten (de Nederlandse marine en het grootste deel van de koopvaardijvloot waren buitengaats en deze voegden zich bij de Engelse bondgenoot). Tenslotte wilde de regering vanuit Londen steun en leiding geven aan het volk in bezet gebied.Ga naar eind8 De Geer was in de Nederlandse verhoudingen op dat ogenblik een man van gezag.Ga naar eind9 Hij had een vooraanstaande politieke rol gespeeld in het interbellum (minister van financiën en binnenlandse zaken, premier [van 1926 tot 1929] en daarvoor, daarna en daar tussendoor lid van de Tweede Kamer voor de christelijk-historische unie). Dat alles kreeg zijn uitdrukking in 1933 in zijn benoeming tot minister van staat, de hoogste politieke onderscheiding die een Nederlander kan verwerven. Een benoeming tot vice-president van de Raad van State wees hij eerder dat jaar af. Hij gaf er de voorkeur aan weer Tweede Kamerlid te worden.Ga naar eind10 In augustus 1939, na de val van het vijfde kabinet-Colijn en aan de vooravond van het begin van de Tweede Wereldoorlog, was De Geer voor de tweede keer premier geworden. Hij deed dat met grote aarzeling en een frisse tegenzin.Ga naar eind11 Kennelijk zag hij bij zijn aantreden de bui al hangen. Toen hij de opdracht tot kabinetsformatie had gekregen, vroeg hij in elk geval Colijn de leiding van een door hem te vormen kabinet op zich te nemen. Colijn, die juist in de Tweede Kamer een smadelijke nederlaag had geleden, hield de boot af. Dat getuigt van | |
[pagina 41]
| |
een beter inzicht in de binnenlands politieke verhoudingen van dat ogenblik dan De Geer aan de dag legde. Een rol kan ook gespeeld hebben dat Colijn een antipathie tegen De Geer koesterde.Ga naar eind12 De uitgever Bert Bakker vertelde na de oorlog zelfs, dat Colijn in de eerste oorlogsmaanden De Geer ‘een schurftige hond’ had genoemd.Ga naar eind13 Toen de vijandelijkheden tussen Duitsland enerzijds en Polen, Groot Britannië en Frankrijk een maand later begonnen waren, herhaalde De Geer zijn aanbod. Colijn kon alsnog kiezen tussen de twee portefeuilles, die De Geer op zich genomen had: óf minister van algemene zakenGa naar eind14 óf minister van financiën. Colijn liet het toen definitief afweten.Ga naar eind15 Het tweede kabinet-De Geer had een extra-parlementair karakter (dat wil zeggen: het was gevormd zonder overleg met en binding aan de fracties in het parlement). Het had de trekken van een nationaal kabinet, want De Geer vond het tegen de achtergrond van de internationale toestand nodig dat het kabinet ‘zo veelzijdig mogelijk samengesteld’ zou zijn.Ga naar eind16 De traditionele partijen waren er in vertegenwoordigd, maar voor het eerst in de geschiedenis waren ook twee sociaal-democraten als minister toegetreden.Ga naar eind17 Nationaal of niet - er openbaarden zich in Londen al gauw grote tegenstellingen in de ministersploeg, die zich in sterke mate concentreerden op de houding van De Geer.Ga naar eind18 De eerste verwikkelingen deden zich al voor op de avond van de 14e mei 1940 - de dag van de capitulatie van het Nederlandse leger. Er moest een communiqué worden uitgegeven voor de pers in het buitenland. Daar- | |
[pagina 42]
| |
voor had de op verzoek van minister Van Kleffens uit Génève overgekomen journalist en diplomaat Adriaan PeltGa naar eind19 een concept opgesteld, dat om half negen klaar was. De Geer zat toen aan tafel en weigerde de maaltijd te onderbreken, ook al argumenteerde Pelt dat het van belang was dat de tekst ook in de provinciale edities van de ochtendbladen zou worden opgenomen. Om half tien was De Geer klaar met eten, maar toen aarzelde hij over de mededeling dat de oorlog zou worden voortgezet (in Zeeland werd nog gevochten en anders dan het leger had de Koninklijke Marine niet gecapituleerd). Om half twaalf was er nog niets beslist, mopperde Pelt na de oorlog in een brief aan Gerbrandy.Ga naar eind20 Dat klinkt redelijk onderkoeld, maar dat was ook vijf jaar later. Voor een ervaren journalist als Pelt, die wist onder welke pressie gewerkt moest worden bij het naderen van de deadline, moet het een avondje tenen krullen zijn geweest. Nog geen week later ontstonden er weer moeilijkheden. Op de 20e mei 1940 richtte De Geer zich via de Londense radio tot het Nederlandse volk.Ga naar eind21 In deze rede, waarover hij met geen van de collega's had gesproken, legde hij de nadruk op de strikte neutraliteit die Nederland sedert het uitbreken van de oorlog in Europa in september 1939 in acht had genomen; een neutraliteit waarbij Nederland zich militair verzet zou hebben tegen welke indringer van het grondgebied dan ook. Hij noemde Engeland of Frankrijk niet, maar de conclusie lag voor de hand. Voor De Geer was het, ook op dat ogenblik nog, kennelijk lood om oud ijzer wie onze tegenstander en wie onze bondgenoot zou zijn geweest. Bij zo'n opvatting kunnen morele kanttekeningen worden geplaatst, maar | |
[pagina 43]
| |
los daarvan - het was gezien plaats en tijd van de rede niet erg opportuun zo te spreken. Maar de felste reactie van enkele collega-ministers riep de slotpassage op, waarin De Geer het ‘de plicht’ van de in Nederland achtergebleven autoriteiten noemde om zo goed mogelijk met de Duitse bezetters samen te werken. De bevolking op haar beurt moest de autoriteiten zoveel mogelijk helpen door zich kalm en ordelijk te gedragen, waardoor zij ‘de achting van den tegenstander’ zou verdienen.Ga naar eind22 Een ander verschil van mening ontwikkelde zich over het beheer en beschikking over de eigendommen in het buitenland van Nederlanders uit bezet gebied,Ga naar eind23 maar bovenal botsten in het kabinet de opvattingen over de vraag of Nederland de strijd tegen Duitsland aan Engelands zijde moest blijven voortzetten of dat een afzonderlijke vrede met Duitsland kon worden gesloten. Deze discussie spitste zich toe na de capitulatie van het Franse leger op 22 juni 1940, waarbij de positie van het Franse bewind in Vichy als voorbeeld gold. De opvatting van de regering, dat ‘de strijd tot het bittere einde’ moest worden volgehouden, heeft ‘zijn geboorteweeën’ gehad, zoals Gerbrandy het na de oorlog fijntjes uitdrukteGa naar eind24 en Pelt gaf tegenover de enquêtecommissie als zijn mening dat De Geer tot zijn aftreden heeft getwijfeld of ‘wij voor 100 pct een geallieerde Regering behoorden te zijn, of wij voor 100 pct behoorden deel te nemen aan de geallieerde strijd’.Ga naar eind25 Er ontstonden ook praktische problemen. De vraag bijvoorbeeld of Nederland Italië de oorlog moest verklaren toen dit land onder leiding van Mussolini zich in de | |
[pagina 44]
| |
zomer van 1940 aan Duitslands zijde in de oorlog mengde. De discussie daarover in het kabinet woonde De Geer niet bij, hij liet de beslissing aan de anderen over.Ga naar eind26 Een steeds belangrijker punt van kritiek en ergernis voor de andere regeringsleden (in het bijzonder voor Gerbrandy en op wat grotere afstand, maar toch niet minder betrokken, koningin Wilhelmina) vormde echter De Geers eigenzinnige optreden. |
|