De mystieke lyriek van Lucas van Mechelen (1595/96-1652)
(1977-1978)–Karel Porteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
VerantwoordingHet zou beslist overdreven zijn te beweren dat de liederdichter Lucas van Mechelen in de geschiedschrijving van onze zeventiende-eeuwse letterkunde een onbekende is gebleven. Hem was in elk geval een beter lot beschoren dan aan de mystieke prozaïste Maria Petyt, die pas sinds een tiental jaren bekendheid heeft verworven. In haast alle literatuurgeschiedenissen van Zuidnederlandse makelij worden de bundels van de kapucijn vermeld en dat reeds lang vóór Hildebrand in 1935 zijn belangrijke bio- en bibliografische studie over de dichter publiceerdeGa naar voetnoot(1). Het is echter niet overdreven te beweren dat de geschiedschrijvers deze bundels slechts zeer vluchtig hebben doorbladerd. De spaarzame commentaar die zij aan Lucas' liederen hebben gewijd, reikt inhoudelijk meestal niet verder dan de bewonderende uitroep van Jan Frans Willems, die in een voetnoot van zijn Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde in verband met de titel (!) van Bl. R. neerschreef: ‘Hoe mystiek!’Ga naar voetnoot(2). Men kan het de literair-historici trouwens niet euvel duiden dat zij zich blijkbaar door Lucas' ‘stamelingen’ hebben laten afschrikken en zich liever met de gavere renaissancistische poëzie van zijn tijdgenoten hebben ingelaten, bovendien gesterkt in de overtuiging dat de hoogtepunten van de Nederlandse mystieke literatuur niet over de Hervorming heen reikten: wat uit latere tijden stamde, werd welwillend als ‘nabloei’ geëvalueerd. Kon de studie van ons literair verleden zich naderhand losmaken van de boeiende schittering van het zeventiende-eeuwse Noorden, het onderzoek van de geestelijke letterkunde en de mystieke teksten in het bijzonder bleef voornamelijk beperkt tot de terecht | |
[pagina 12]
| |
befaamde werken die vóór Trente het licht zagen. Pas in de laatste decennia kwam hierin merkbare verandering, hetzij vanuit de hoek van de vroomheidsgeschiedenisGa naar voetnoot(3), hetzij vanuit een meer literair georiënteerd onderzoekGa naar voetnoot(4), maar nog altijd ervaart de vorser de aarzeling waarmee P. Optatus zijn merkwaardig boekje over de spiritualiteit van de kapucijnen inzet en die A. Deblaere in de inleiding op zijn belangrijke studie over Maria Petyt heeft vertolkt: met de bestudering van de Nederlandse katholieke spiritualiteit en mystiek van de 17e eeuw is het niet zo goed gesteldGa naar voetnoot(5). Dat men hier niet beschikt over beroemdheden die Henri Bremond in het licht heeft kunnen stellen, of over typische mystieke barokdichters als Angelus Silezius, kan geen verontschuldiging zijn om deze afzijdigheid nog langer te handhaven. Dat de materie de moeite loont bewijst de herontdekking van een figuur als Maria Petyt, al zal men bezwaarlijk nog iemand van haar formaat naar voren kunnen halen. Vele wensen die in 1955 op de Studiedagen voor de geschiedenis van de Nederlandse vroomheid te Heeswijk werden uitgesproken, gingen intussen nog niet in vervullingGa naar voetnoot(6). Meer dan eens zullen wij moeten herinneren aan het gebrek aan voorstudies, dat een verantwoord oordeel over een bepaald mysticus ernstig bemoeilijkt. Dat wij ons niettemin op weg hebben begeven | |
[pagina 13]
| |
in de niet altijd herbergzame kontreien van waaruit de mystieke lyriek van Lucas van Mechelen haar verklaring dient te vinden, was niet een moedige maar een vermetele onderneming en dit niet zozeer omwille van de zoëven vermelde onvolledigheid van het onderzoek van onze 17e-eeuwse mystiek, maar vooral omwille van onze aanvankelijk al te geringe vertrouwdheid met de mystieke theologie, een vertrouwdheid die zulke opdracht in hoge mate veronderstelt. Het komt er immers op aan Lucas' vaak hermetische verskunst eindelijk op te helderen, zijn werk opnieuw te lezen en leesbaar te maken. Deze studie kan derhalve slechts een voorlopig karakter bezitten. Zij zou haar doel grotendeels hebben bereikt, mocht zij aanleiding zijn tot een hernieuwde en grondige belangstelling voor Lucas' werk en de auteurs die hem omringden. De bedoeling van dit boek is tweevoudig. Eerst dienen het werk en de persoon van de dichter opnieuw te worden voorgesteld. De verdienstelijke bio- en bibliografische arbeid, die Hildebrand terzake aan de dag heeft gelegd, vraagt immers om aanvulling, vooral sinds in Den Haag een belangrijk handschrift met nieuwe liederen van Lucas is ontdekt. De indeling van dit eerste deel vraagt weinig toelichting. Na een korte levensschets van louter documentaire aard, die bovendien slechts op enkele detailpunten aanvulling brengt, bezorgen wij een gecommentarieerde beschrijving van de verschillende edities van de bundels en hun onderlinge verhouding. Uiteraard krijgen de teksten uit het Haagse handschrift de volle aandacht. Handschriftelijke gegevens noopten daarenboven tot een nieuwe behandeling van het auteursprobleem dat door D.S.N. (= Den Seraphynschen Nachtegael) wordt gesteld, zonder dat hiervoor evenwel een definitieve oplossing werd gevonden. Het zwaartepunt van deze studie valt evenwel op de verklaring van de teksten zelf (Deel III). Tot nog toe heeft, zoals gezegd is, de literatuurgeschiedenis Lucas' liederen niet grondig gelezen. Een langer pleidooi voor de noodzaak van deze studie hoeven wij derhalve niet te houden. Een korte methodologische verantwoording lijkt in dit verband evenwel niet ongewenst. De exegese van een mystiek oeuvre dient zich in eerste instantie toe te spitsen op het specifieke taal- en beeldgebruik dat de mystici eigen is: zowel voor het begrip als voor de gefundeerde literair-historische situering en evaluatie van het werk van Lucas van Mechelen is dit de meest aangewezen weg. Men kan echter op meer dan één manier het ingewikkeld complex van de mystieke spreekwijze benaderen. Hoe dan ook, men zal hierbij steeds met de volgende factoren moeten rekening houden: 1. Het mystiek spreken geschiedt altijd binnen een unieke context; verklaringsnormen dienen niet buiten, maar eerst binnen het werk zelf gevonden te worden. Deze herinnering aan de grondcode van elke gezond wetenschappelijke omgang met literatuur is in dit verband niet overbodig. Door zijn eigengeaardheid, die het van elk ander spreken onderscheidt en de technische fixatie die het onvermijdelijk en vooral bij minder oorspronkelijke auteurs ondergaat, kan men ten onrechte geneigd zijn het mystieke spreken al te statisch op te vatten, alsof de termen, hoe traditioneel zij zich | |
[pagina 14]
| |
blijkbaar ook voordoen, voor geen betekenisverschuiving vatbaar zouden zijn. Deze waarschuwing geldt nadrukkelijk voor de zeventiende eeuw, waar de terminologie van de middeleeuwse meesters op het eerste gezicht voortleeft, maar in feite vaak het voorwerp is van allerhande betekenisverschuivingen. 2. Het begrip context reikt echter nog verder dan de onmiddellijke tekstuele omgeving, waarin dit spreken wordt opgemerkt. Het betekent hier ook de spreker, gebonden aan zijn eigen ervaringen en het historisch milieu, waarin hij deze ervaringen heeft beleefd en beschreven. Elke mysticus zoekt zijn eigen wedervaren te omschrijven met de steun van hen die hem zijn voorgegaan. Deze osmose tussen beleving en eigen belezenheid steunt op het zgn. onuitspreekbare karakter van de mystieke experiëntie zelf. Vanuit deze optiek gaat het derhalve niet op zich in een volgehouden methodisch ‘tête à tête’ met een auteur op te sluiten, alsof deze auteur alleen al de verklaring van ‘zijn’ wereld zou zijn. Het is niet eenvoudig deze spanning tussen de onmiddellijke en de ruimere context methodisch te honoreren. Concreet zijn wij hierbij op de volgende wijze te werk gegaan: - De ruimere context hebben wij op een tweevoudige manier proberen recht te laten wedervaren. Enerzijds laten wij aan de eigenlijke tekstanalyse een vrij uitvoerige milieuschets voorafgaan. Wij hadden hierbij niet zozeer een beschrijving op het oog van het historisch en cultureel milieu van de XVIIe eeuw - anderen hebben zulks met meer bevoegdheid kunnen doenGa naar voetnoot(7) -, maar richtten de aandacht op de problematiek van het mystieke spreken, zoals die door Lucas' tijdgenoten werd aangevoeld. Naderhand bleek zulks een vruchtbare voorbereiding op de lectuur en de interpretatie van de werken zelf. Evenmin mocht een overzicht ontbreken van de rol die inzonderheid de kapucijnen in het mystiek renouveau van de eerste helft van de eeuw hebben gespeeld, waarbij wij niet alleen hun eigen literaire produktie in acht nemen, maar ook de wijze, waarop zij het middeleeuwse mystieke erfgoed in de belangstelling plaatsten. Het vacuum dat nog vele figuren en werken uit die tijd omgeeft, dwong ons tot een eenvoudige chronologische behandeling van de feiten. Anderzijds hebben wij bij het onderzoek van de liederen de verwijderde context genoegzaam proberen te betrekken, door de teksten zowel in terminologisch als thematisch opzicht zoveel mogelijk te confronteren met de mystiek van Lucas' tijdgenoten, inzonderheid van zijn medebroeders en van de oudere auteurs, die toen vooral werden gelezen. Deze confrontatie hebben wij echter niet opgevat als een systematische bronnenstudie: daarvoor zijn vele van deze bronnen op hun beurt trouwens nog te onvoldoende bestudeerd. Zij leidde vaak naar een vergelijking, die de eigen aard van Lucas' mystieke liedkunst duidelijk liet uitkomen en waar een bron aan het licht kwam, werd aandachtig nagegaan op welke wijze de dichter aan zijn belezenheid en religieuze ervaring gestalte gaf. Zolang wij niet over een mystiek lexicon be- | |
[pagina 15]
| |
schikken met gedateerde bewijsteksten, blijft het intussen een hachelijke onderneming de betekenis af te wegen van het literair getuigenis van een zeventiende-eeuwse mysticus, die zich van een middeleeuwse woordenschat bedientGa naar voetnoot(8). - Vandaar ook dat wij dit onderzoek niet systematisch tot alle termen en themata van Lucas' liederen hebben uitgebreid. Zulks was trouwens binnen een afzienbare tijd niet doenlijk en zou zeker meer vraagtekens dan antwoorden hebben opgeleverd. Ten einde bovendien zo dicht mogelijk in de nabijheid te blijven van het leven, dat de liederen binnen de bundels leiden, hebben wij onze keuze afgestemd op de dichter zelf. Uitgangspunt vormen de grote themata van Lucas' oeuvre. Wij ontkennen niet dat de keuze van deze themata het gevaar bevat van onwetenschappelijke subjectiviteit, vermits zij al een zekere interpretatie van de werken kan inhouden. Concreet blijkt zulk gevaar echter vrij hypothetisch: het valt immers niet moeilijk binnen de didactisch-allegorische structuur van de bundels Lucas' voorkeuren en accenten te registreren; de dichter geeft in en door de allegorische opbouw van zijn liedboeken zijn themata duidelijk aan. Zulks veronderstelt evenwel een inzicht in de allegorische compositie van de bundels en hun onderlinge verhouding (Dl. III, Hoofdst. I, § 1.). Eveneens een voorbereidend karakter bezit de daaropvolgende analyse van Lucas' terminologie der zielsstructuur (§ 2.); het hoeft geen betoog dat deze terminologie in de traditie van de inkeringsmystiek een sleutelpositie inneemt bij de interpretatie van de teksten. - De eigenlijke verklaring en interpretatie van Lucas' mystiek (Volumen II) vatten wij aan waar elk geestelijk leven, volgens de traditie van de christelijke mystiek, een aanvang neemt: bij de beoefening van de deugd en de heiliging van de dag (Deel III, Hoofdst. II); de talrijke liederen die Lucas aan de menselijke inzet in het geestelijk leven wijdt, stellen ons niet alleen in staat een belangrijk stuk background van zijn ascese bloot te leggen, maar zetten tevens de kern van zijn vroomheid in het licht: de paradoxale weg van het sterven dat leven wordt, een spanning die tot in de mystieke Godsontmoeting voelbaar zal blijven. Het leek in dit verband interessant na te gaan op welke wijze de dichter het zeer verbreide thema van de op- en nedergang, waarmee zovele mystici deze spanning hebben verwoord, in zijn werk heeft aangewend (Hoofdst. III). De liederen over de vernietiging, de armoede en de afgescheidenheid beschrijven drie belangrijke keerpunten van de mystieke opgang: zij betekenen niet alleen de voltrekking van de hoogste zelfontkenning, maar vertolken tevens typisch mystieke ervaringen; als mystiek getuigenis en als literaire vertaling daarvan vormen zij beslist het boeiendste onderdeel van Lucas' oeuvre (Hoofdst. IV, V, VI). Eindelijk volgen wij de dichter waar hij zijn exemplarische Salighe of Godt-ghenietende zielen de laatste stappen naar de mystieke vol- | |
[pagina 16]
| |
tooiing laat zetten (Hoofdst. VII). Een onderzoek van de christologische aspecten van de liederen mocht ten slotte niet ontbreken, omdat wij hiermee een kernprobleem raken van de 17e-eeuwse mystiek, waarbij enkele voorname kapucijnse auteurs trouwens nauw gemoeid zijn geweest (Hoofdst. VIII). - In een bespreking van enkele afzonderlijke gedichten, waarbij we oog hebben voor aspecten van Lucas' liederen die in de loop van deze studie minder op de voorgrond traden, analyseren we een vijftal representatieve teksten. Het vrij egale uitzicht van deze poëzie laat zulks gemakkelijk toe. Ook hier hebben wij gepoogd oog te hebben voor de wisselwerking tussen Lucas' persoonlijke inbreng en de (mystieke) literatuur van zijn tijd. Een bijzondere aanleiding daartoe boden de Marialiederen uit Den Besloten Hof, waarvan wij er één bespreken. Alhoewel deze teksten niet tot de specifiek mystieke lyriek van de dichter behoren, vinden wij hier een uitstekende gelegenheid om Lucas' liederen af te wegen tegen die van zijn tijdgenoten, daar het een genre betreft dat in de 17e eeuw vrij druk werd boefend. Voor meer gedetailleerde methodologische uiteenzettingen en stellingnamen verwijzen wij naar de aanvang van de verschillende hoofdstukken. Eén bijzonder probleem willen wij in deze inleiding evenwel niet ongemoeid laten. In de laatste jaren valt, vooral in de Verenigde Staten maar ook in Europa, een grote belangstelling te noteren voor alles wat mystiek is. Dat deze belangstelling ook gepaard gaat met een wetenschappelijke interesse voor het fenomeen ligt voor de hand. Wat is mystiek en hoe dient zij wetenschappelijk benaderd te worden? In ons taalgebied, dat toch over een rijk mystiek erfgoed beschikt, kregen de methodologische problemen in verband met het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek weinig aandacht. Onlangs werden zij evenwel aan de orde gesteld door de filosoof Fr. Staal, die er terecht op wijst dat de mystieke ervaring object kan en mag zijn van strikt wetenschappelijk onderzoekGa naar voetnoot(9). Dat de mystiek tot nog toe maar al te vaak en al te graag (de nuance is van Staal) tot het rijk van het irrationele wordt verwezen, wijt hij o.m. mede aan de methoden waarop de mystiek doorgaans wordt benaderd. Deze benaderingswijzen zijn achtereenvolgens de dogmatische, de filologisch-historische, de fenomenologische en de fysiologisch-psychologische. Staal wijst deze vier methoden af en wij kunnen het grosso modo met hem eens zijn dat zij voor de wetenschappelijke kennis van de mystieke ervaring inadequaat zijn: de dogmatische benadering wordt gekenmerkt door het feit dat de aanhangers ervan al een verklaring aanvaard hebben voor zij zelfs de verschijnselen maar hebben bestudeerd; de voorstanders van de drie andere methoden besteden eenvoudig geen enkele aandacht aan de vraag of de mystieke ervaringen ‘waar’ zijn. Wij bekennen graag dat het onderzoek van de interpretaties, die mystici en anderen aan deze ervaringen hebben gegeven, steeds te kort zal schieten zolang geen ernstige wetenschappelijke | |
[pagina 17]
| |
theorie van de mystieke ervaring is uitgewerkt en geen methode bestaat waardoor een echt mysticus van een pseudo-mysticus onderscheiden kan worden. Dit hiaat mag evenwel geen reden zijn om de filologische, fenomenologische, ja zelfs dogmatische benaderingswijze van de mystieke literatuur te staken. Filologische, historische en fenomenologische studies verschaffen degene die de mystiek wil onderzoeken een aantal onmisbare gegevens. Zelfs een dogmatische instelling kan verhelderend zijn, omdat zij het systeem waarin de mysticus zijn ervaring verwoordt en voor de anderen poogt waar te maken van binnenuit tracht te verklaren. In onze studie hebben wij het authenticiteitsprobleem nooit of slechts zeer terloops gesteld. Dat betekent niet dat wij het belang van deze vraag onderschatten. Aan de hand van filologisch-literaire analyses en vanuit een eeuwenoude theologische traditie en een bepaald concept van de christelijke mystiek hebben wij, mede op grond van een comparatistisch georiënteerd onderzoek van de themata en de terminologie, de liederen van Lucas van Mechelen als mystiek-literaire teksten pogen te doorlichten. Wij meenden dat zulks nog steeds zeer zinvol was. Mystiek noemen wij elk psychologisch feit waarin de mens meent God direct en onmiddellijk op een passieve wijze te ervaren. Is deze definitie naar haar inhoud voorbarig en een onwetenschappelijk parti-pris, zij biedt het enorme voordeel dat de mystici die wij in dit boek bestuderen daar zelf rotsvast van waren overtuigd. Dit laatste lijkt ons bij een verklaring van teksten - wij beogen niets meer maar ook niets minder - hoogst belangrijk. Dat wij op deze wijze slechts aan een zeer oppervlakkige en vicieuze analyse van de teksten toekomen, die niet verder zou reiken dan een pure beschrijving, kan waar zijn. Dat Lucas' teksten op deze wijze naar hun bedoeling en in hun historische context voor de moderne lezer begrijpelijker worden, moge waar zijnGa naar voetnoot(10). Het ontbreken van een moderne editie van Lucas' liederen vormde bij de redactie van deze studie geen geringe moeilijkheid. Vandaar de talrijke citaten, die wij zo bondig mogelijk hielden ten einde de uiteenzetting niet nodeloos te verzwaren. Langere tekstuittreksels en volledige liederen kan men vinden in de Bijlagen. Spelling en leestekens werden niet gewijzigd. Waar het citaat een eerste strofe uit Bl. R. betreft, werd nooit gebruik gemaakt van de tekst die bij de muzieknotatie staat afgedrukt. Het eerste getal duidt het nummer van het lied aan, het tweede de bladzijde waarop het voorkomt.
Leuven, juni 1974. |
|