Zanglievende uitspanningen(1788)–Olivier Porjeere– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De eikenboom. ô Eikenboom! zoo hoog geächt Bij Celten, en bij andre volken, Gij steekt uw kruin schier in de wolken, Ik heb een' zang u toegedagt. Ik leer, terwijl ik van u zing. 'k Zal u niet, als de Prins der Booiën, Met Goddelijken lof bestrooiën; Wijk dodoneesche beuzeling. Gij heft uw bladrijk hoofd om hoog; Och! mogt ik voor den Hemel leeven Belust op Paradijsche dreeven, Trok Eden meer mijn hart en oog! [pagina 24] [p. 24] In dolle stormen staat gij pal, Gij wortelt, schoon de winden blaazen, Gij tart de Orkaanen hoe ze ook raazen, Bij angst van bosch en berg en dal. Hoe moest ik met geduld en moed, Bij teisterende tegenheden, De noodelooze zorg vertreeden; Hoe tril ik als het onweêr woed!.. Hoe vrolijk groeit gij, daar gij leeft, 't Natuurrijk roemt u als een wonder; Treft u de ratelende donder, 't Is Almagt die mij lessen geeft. Hoe treurig kwijnt mijn zwakke ziel! Zij moest, al moet haar heilzon taanen, Toch stil zijn, - in de wildste Orkaanen Toch hoopen; schoon ze in flaauwte viel. [pagina 25] [p. 25] Hoe dankbaar toont ge u aan die hand, Die u met warme mest wil voeden, En u, al groeiënde, behoeden, Gij groent voor die u heeft geplant. Hoe schaars ben ik in dankbaarheid! 'k Moest duizend Hallelujahs zingen, Voor duizend Hemelzegeningen, Tot lof der hoogste Majesteit. ô Voedster van 't aloud geslacht! Die, daar men 't voedend graan niet smaakte, Uwe eikels tot een veldspijs maakte, Gelijk Lukaan met de oudheid dagt. Hoe moest ik anderen tot nut, Met al wat in mij is verstrekken! Wat voordeel moest men van mij trekken! Van mij, door 's Hemels hand beschut. [pagina 26] [p. 26] Almoogend God! uw Majesteit Staat blinkende op den Eik te leezen; Mogt ik in uwen Lusthof weezen Een Eik van uw Geregtigheid. Hoe rijk is uw Natuurtooneel! Hier loopen magt en wijsheid zaamen; Een Eik kan leeren en beschaamen; Wees Gij mijn doel, mijn eeuwig deel. Vorige Volgende