Zanglievende uitspanningen
(1788)–Olivier Porjeere– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
Verheffing van het hoogste goed.Stem: Je ne suis qu'une bergere. God in Goëls bloed bevredigd,
't Hart verzegeld door zijn' Geest,
't Heilverbond door God beëedigd,
Siöns werk en bruiloftfeest,
Voorsmaak uit de Hemeldreeven,
Waare Troost in tegenspoed,
Christlijk sterven - eeuwig leeven,
Is bij mij het hoogste goed.
| |
[pagina 28]
| |
Ga naar voetnoot*Senirs gladde dennenboomen,
Libans Cederheerlijkheên,
Basans Eiken, Judaas stroomen,
't Welbetreeden Elpenbeen
Van de kunstigste Chittieten,
Memfis stikzel duur en fijn,
Kunnen 't goed der Siönieten
Nimmer evenredig zijn
Purper van Elizaas oorden,
Tharsis zilver, Dedans pragt,
Al het stofgoud van het noorden,
Syrië met zijn smaragd,
Morgenlandsche muskadellen,
Pannahs honig, Minnits graan,
Jebus blanke waterwellen
Moeten hier beneden staan.
| |
[pagina 29]
| |
Damasceensche smaaklijkheden,
Chelbons wijn en witte wol,
Liggen hier in 't zand vertreeden,
Maaken nooit de wenschen vol:
Dans en Javans kalmusgiften,
Dedans kostlijk wagenwant,
Zijn nooit, bij 't bedaarde ziften,
Tegen Siöns Goed bestand.
Laaten Kedar vette kudden,
Scheba, Rhama speserij
In den schoot van Tyrus schudden,
Uit het gouden eeuwgetij,
Kilmad' hemelsblaauwe pakken,
Kisten vol van 't schoonst gewaad
Zenden, all' die schoonheên zakken,
Zinken, wen het Niet vergaat.
| |
[pagina 30]
| |
Laaten, in de rijkste jaaren,
Topas winst voor 't Moorenland;
Ofir gouden bergen baaren,
Daar de vrek van watertand,
Laaten all' de Palestijnen
Zwemmen in den overvloed,
Handel drijven met Robijnen,
Alles zwigt voor 't Hemelgoed.
Sidons riemen, Arvads roeiërs,
Tyrus Schippers rijk en blij,
Dennen schepen, Cedren boeiërs
Zeilen 't Eeuwig Goed voorbij:
Gabal handle met zijn wijzen
In het tyrisch stadgebied,
Mesech moog zijn vaten prijzen,
Tubal kent het Beste niet.
| |
[pagina 31]
| |
Lydiërs en Persiäanen,
Naast Puteërs vol en rijk,
Arabiersche karavaanen
Torschen niet dan blinkend slijk.
Waaren all' hunn' beukelaaren
Helmen, schilden, louter goud,
Sion laat dat alles vaaren,
Daar men heerlijkheid op bouwt.
Jaspis met Agaat, Juweelen
Parel - Chrysoliet - Smaragd -
Zijn min veilig voor het steelen;
List verschalkt de magt en wacht.
Harans glinsterende steenen,
Purperägtig karmozijn,
Baaten niets, als 't hart moet weenen,
Balzemen geen zielepijn.
| |
[pagina 32]
| |
Babels geile lekkernijën,
Mispaas drank en zomervrucht,
Bethers groene landerijën;
Jebus tripplend zanggerucht,
Karmels lieffelijkste toppen,
Hesbons vijvers, Bathrabbin,
Hermons zilvren morgendroppen
Neemen Siöns hart niet in.
Laat Togarmaas paard verschijnen,
Gilboä, vol ruiterij,
't Lokäas zijn voor Filistynen,
Voeg 'er Bethels inkomst bij;
Schenk ô Landstroom rijkste gaven,
Havila, door goud gevoed,
Roeme op uitgewerkte staaven,
't Haalt niet bij mijn hoogste goed.
| |
[pagina 33]
| |
Laaten all' de Gamadieten
Strijden tegen Siöns God,
Zinnelooze Kananieten
Vloeken op der vroomen lot,
Schrikverbreidende Enaks kindren,
Loeren op 't oprechte bloed,
Niets zal mindren, noch verhindren,
't Eeuwig Nut van 't Eeuwig goed.
Dit geeft rust in woelge dagen,
Vrede in bangen oorlogstijd,
Invloed om gebrek te draagen,
Kragten in den felsten strijd,
Blijschap in benaauwende uuren,
Rijkdom in den armsten staat,
Sterkte om honger te verduuren,
Moed, wanneer het tegen gaat.
| |
[pagina 34]
| |
Goel vol van lieslijkheden,
Rust voor 't afgetobt gemoed!
Uw nabijheid is mijn Eden,
Laafnis heb ik in uw bloed:
Uw nabijheid doet mij zingen;
't Hoogste goed is ziele spijs:
Voorsmaak voert uw zwervelingen
Reeds op aarde in 't Paradijs.
Moet ik in Adullam vluchten,
Of naar Chereds ingewand,
In mijn Maön onheil duchten,
Word mijn Ziklag gansch verbrand;
Wil geen Kehila mij dekken,
Schrei ik in mijn Engedi?
Dit kan nieuwen moed verwekken,
Als ik op mijn Heilgoed zie.
| |
[pagina 35]
| |
Niets gaat U, mijn God, te boven,
Uw Nabijheid is mijn Al;
'k Roep uit stille steenrotsklooven,
Schenk mij die in 't traanendal!
Wat ik nu of ooit moet derven,
'k Geef 'er alles om U aan;
Zoo ik zonder U moest zwerven,
Ach! dan was 't met mij gedaan!
't Hart klopt, hijgend van verlangen,
Naar dat Paradijs genot,
Daar ik hemelsche gezangen
Op zal draagen aan mijn' God:
Gosens licht en lieflijkheden
Worden daar gezien, gesmaakt,
Wierd ik, op mijn pleitgebeden,
Van Egypte los gemaakt!
| |
[pagina 36]
| |
Laat ik op den Hemel wagten,
Wagten op Jehovahs tijd,
Hemel wijrook geeft mij kragten,
Kalmus maakt het hart verblijd:
Noorde-en-Zuidewinden waaiën,
Mijrrhebergen geeven geur,
'k Zal eens Hemelöogsten maaiën,
Eeuwig vlied het dalgetreur.
Voeren mij dan Goëls wenken
Op den stamberg Baäla,
Nephthoäh zal water schenken,
Bochim wijkt voor Beracha:
Eerlang word' ik opgenoomen.
'k Volg mijn' leidsman, vol van moed;
't Vol genot zal eindlijk koomen;
Boven wagt mij 't Hoogste goed.
|
|