De verworvenheden van de Filmliga
Door de voorstellingen georganiseerd door de Filmliga, door het gelijknamige tijdschrift, de lezingen van de Liga-leden en het grote engagement dat uit al deze activiteiten spreekt, verandert het Nederlandse filmklimaat aan het einde van de jaren twintig totaal. De filmliga begint als een plaatselijke actie, maar groeit uit tot een landelijke organisatie. Het verlangen naar de betere film is groter dan de actievoerders en de oprichters vermoeden. Amsterdam krijgt een onafhankelijke bioscoop voor de betere marginale en experimentele film. Indirect oefent de Filmliga druk uit op de programmering van de grote bioscopen, waar men aanvankelijke minachting heeft voor deze ontwikkeling in de marge. Uiteindelijk is de bioscoopbond zelfs bereid om een aantal afdelingen van de Filmliga te erkennen en er mee samen te werken.
Menno ter Braak stimuleert tot filosoferen over de esthetiek van film; zijn invloed is met name merkbaar in de filmkritiek - waaraan hoge eisen worden gesteld, dit blijkt uit het tijdschrift van de Liga zelf - die langzamerhand een plaats verovert op de kunstpagina's.
De Liga stimuleert ook de Nederlandse filmproduktie door buitenlandse experimentele films in Nederland te vertonen. Er worden ook cineasten uitgenodigd (Cavalcanti, Eisenstein, Poedowkin, René Clair, Germaine Dulac, Richter, Ruttmann enzovoort) waardoor een internationale discussie gevoerd kan worden. Vanaf het begin worden er contacten gelegd en onderhouden met gelijkgestemde verenigingen in het buitenland (Ciné-Club de France en Les Amis de Spartacus, Volksverband für Filmkunst en Liga für den unabhängigen Film, London Film Society, International Film Arts Guild enzovoort). Zoals opgemerkt betekent het succes ook het einde van de Liga; na zes jaar wordt zij opgeheven. Afzonderlijke afdelingen gaan nog jaren door, maar pas na meer dan dertig jaar ontstaat er een nieuwe tegenbeweging die het reguliere bioscoopaanbod aanvult: Film International Rotterdam en kleine filmhuizen. Twee figuren hebben de tegenbewegingen in Nederland gedragen en zich ingezet voor de film als cinema: Menno ter Braak eind jaren twintig, begin jaren dertig en Huub Bals in de jaren zeventig. Beiden hebben een stempel gedrukt op de Nederlandse filmcultuur. Hun uitdrukkingswijzen komen niet overeen, de een schrijft, de ander organiseert - hun fundamentele en compromisloze doelstelling is dezelfde: film moet meer zijn dan louter consumptief vermaak. En vooral: de vrijblijvendheid ten opzichte van de cinematografische cultuur moet doorbroken worden.