Menno ter Braak en de Filmliga
(1994)–Emile Poppe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Ter Braak en de filmtheorieTer Braak is geen filmtheoreticus: hij is criticus en essayist in hart en nieren, in zijn kritieken en essays liggen dan ook zijn niet te onderschatten merites; een doorwrochte theorie moet men in zijn geschriften niet zoeken. Wetenschap is voor Ter Braak een bezigheid voor wereldvreemde figuren en hij hecht weinig waarde aan wetenschappelijke conclusies. Wetenschap betekent voor hem rationaliteit en onpersoonlijkheid en staat haaks op de creativiteit van kunst en het persoonlijk ervaren. Kan men het Ter Braak - met zijn visie op wetenschap - kwalijk nemen dat hij de ontwikkelingen van het Russisch Formalisme in de jaren twintig en dertig niet volgt? Deze onwetendheid heeft ongetwijfeld gevolgen voor zijn reflectie over film. Maar het is een fundamentele keuze van Ter Braak: het wetenschappelijke denken en de dwang van een beschrijvende metataal staan hem tegen. Strenge classificaties zal men bij Ter Braak ook niet aantreffen. Terminologie is voor Ter Braak een hulpmiddel ‘van bruikbare, maar betrekkelijke aard’.Ga naar eind(3.) En zelfs een ogenschijnlijk afgebakend terrein als de absolute film is bij hem zeer breed. Onder de absolute film schaart Ter Braak uiteenlopende persoonlijkheden en richtingen. Hij wijst op de verwarring die de natuurlijke taal met zich meebrengt en hij geeft een nauwkeurige analyse van de verwarring rond het begrip ‘absolute film’: ‘Het spraakgebruik is spontaan en houdt geen rekening met logische problematiek. Zijn aanduidingen zijn echter steeds symbolen van een bepaalde, algemene, daardoor vage, maar toch verraderlijke denkrichting’.Ga naar eind(4.) Maar ondanks dit verraderlijke van het spraakgebruik verkiest hij deze nog boven de wetenschap. Dit is niet alleen zijn houding ten opzichte van de logica van de wetenschap, die de spontaniteit van het spraakgebruik belemmert, maar ook tegenover de kerk, de literatuur, de bioscoop, kortom: tegenover alle instituties en geïnstitutionaliseerde waarheden. Ter Braak stelt tegenover deze zelfbevestigende waarheden de relativiteit van de waarheid als momentane synthese, het tijdelijk ordenen van chaos. Dit is de taak van de kunstenaar; naar aanleiding van twee films (Geheimnisse einer Seele en Jazz) schrijft hij in zijn artikel ‘Twee droomfilms’: ‘De droom schakelt de orde uit (...). Wij kunnen dus de droom een wanorde noemen; een correctie op de beheersing van de dag (...). Zowel de psycholoog als de kunstenaar maken van dit instinct gebruik; maar in de middelen ligt het verschil. De psycholoog (subs. de psychiater) tracht de droom, analytisch, dienstbaar te maken aan de mensheid; de kunstenaar tracht, synthetisch, de mensheid dienstbaar te maken aan de droom. De eerste erkent de behoefte de droom onder de gezichtspunten van de dag te ordenen; de laatste doet praktisch hetzelfde, maar hij erkent het niet’. De kun- | |
[pagina 7]
| |
stenaar moet, wat Ter Braak betreft, de suggestie van verwarring bewaren en tegelijkertijd moet die verwarring orde verbergen. ‘Vandaar, dat de kunstenaar droomt, zonder in wetenschappelijke aanduiding te vervallen, toch in zijn elementaire verwarring van beelden een onmiddellijke samenhang moet opleveren, een samenhang, die in zichzelf niet logisch is en toch door hem, die deze beelden reproduceert, logisch kan worden vertaald’.Ga naar eind(5.)
Het (cultuur)nihilisme van Ter Braak uit zich in zijn wantrouwen tegenover de instituties die gekenmerkt worden door absoluutheid, de pretentie van universaliteit en het superioriteitsgevoel dat hieruit voortvloeit. Maar achter dit nihilisme - en misschien is dit wel de paradox van Ter Braak - verbergt zich een groot idealisme. Dingen op zich zijn voor Ter Braak niet belangrijk - en dit geldt ook voor film - maar zijn slechts belangrijk als mogelijke inzetbaarheden en als strijdmiddelen. In een brief aan Du Perron formuleert hij deze opvatting duidelijk: ‘(...) ik besef nu ook wel, dat de reden, waarom ik vroeger zoveel drukte over de filmesthetiek gemaakt heb, in wezen niets anders was dan een polemische drift tegen een bepaalde vorm van maatschappelijke botheid (het bioscoopbedrijf)... Het is symptomatisch, dat ik, nu jan en alleman over montages en cineasten praat, hoe langer hoe meer de pest krijg aan film als ‘kunstuiting’.Ga naar eind(6.) Ter Braaks belangstelling voor de film reikt veel verder dan de film en het filmische op zich. Zijn gevecht voor de erkenning van film als kunst betreft het individuele bewustzijn. Wanneer film in het algemeen (geïnstitutionaliseerd) als kunst erkend wordt, wendt hij zich ervan af, zoals hij zich ook van literatuur en literatoren afwendt. |