Menno ter Braak en de Filmliga
(1994)–Emile Poppe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
InleidingMet even fervente voor- als tegenstanders is Menno ter Braak (1902-1940) een beroemdheid in de Nederlandse literatuur; opgehemeld of verguisd, het is moeilijk vat te krijgen op het fenomeen Ter Braak. Zijn naam en faam blijken zijn plaats in de Nederlandse literatuur zelfs te overstijgen. Volgens Eep Francken komt dit omdat Ter Braak omgeven is ‘door een aantal aureolen: van intelligentie, van eerlijkheid, van zijn strijd tegen het nationaal socialisme, en in verband daarmee, het aureool van zijn zelfgekozen dood’.Ga naar eind(1.) Misschien staat zijn beroemdheid zelfs de lectuur van zijn werk in de weg, of, zoals W.F. Hermans onlangs in een polemisch getint artikel over Menno ter Braak schreef: ‘Niemand leest hem meer, heilig blijft hij’.Ga naar eind(2.) De vraag of Menno ter Braak nog wordt gelezen, verwordt eveneens tot een twistpunt. Misschien is het antwoord hierop eenvoudig: op 38-jarige leeftijd liet Menno ter Braak een oeuvre na dat iedereen wel gelezen zou willen hebben, maar dat niemand (meer) wenst te lezen. Zo vergaat het menige klassieker. Ter Braak tracht het stereotiepe denken te doorbreken. Zijn paradoxale opvattingen en zijn vaak ingewikkelde formuleringen maken de lectuur voor een gehaaste lezer op zoek naar pasklare antwoorden, korte statements en duidelijke definities, echter niet aantrekkelijk. De standpunten van Ter Braak laten zich ook niet in eenduidige conclusies resumeren. Nog geen jaar nadat hij ‘De Absolute Film’ (1931) schrijft, verwerpt hij in ‘Démasqué der Schoonheid’ (1932) de esthetische uitgangspunten van het eerstgenoemde essay. Maar dit betekent niet dat esthetiek geen rol meer speelt. Ter Braak stelt de ‘persoonlijkheid’ in de plaats van de ‘esthetiek’. Toch vindt men vele elementen uit zijn eerdere geschriften terug in ‘Démasqué der Schoonheid’. Ter Braak lijkt als een gewiekst jurist zijn voorgaande geschriften en zichzelf als ‘estheet’ achter zich te laten, om een opkomend snobisme aan de kaak te stellen. Een gevaarlijke zet, een dame-offer lijkt het wel, in het vaak ondoorzichtige schaakspel dat Ter Braak met zijn zelfgekozen tegenspelers (het bioscoopbedrijf, de volgelingen van Kloos en Vondel, het fascisme enzovoort) speelt. Ter Braak is geen estheet, ook niet in de periode dat hij de esthetiek vooropstelt; het gaat hem niet om het object, maar om de betrokkenheid. Deze betrokkenheid maakt het ook moeilijk een grens te trekken tussen de teksten en de auteur. De teksten kunnen autonoom gelezen worden, maar verwijzen naar hun auteur. Hiermee dwingt Ter Braak een ‘ontmoeting’ af tussen de lezer en de auteur, ook nu nog, een halve eeuw na zijn dood. |