en slijtage kwijt ben geraakt, ik voel me zo uitgeziekt en fris; 't is of die geelzucht me van alle vastgezette dorheid heeft bevrijd.’
Arie antwoordde niet. Hij begreep de gang van zaken niet goed. De beslissing kon niet gevallen zijn. Mogelijk was Jan door deze ziekte lichamelijk volledig toegerust met de kracht, die hij straks nodig zou hebben.
Jan dacht weinig na, hij genoot te zeer van zijn vernieuwde gezondheid.
In de tweede week van de vacantie wist hij, dat de beslissende slag komen zou. Op een avond wies hij zijn lichaam met de grootste zorg. Hij liet water stromen over handen en armen, en poogde het gehele lichaam met stromend water te overgieten. Toen hij klaar was, begon hij opnieuw, daarna voor een derde maal. Laat in de avond was hij gereed, en hij trok schoon goed aan.
Voorzichtig, om Gerda niet te storen, sloop hij de trap op.
Hij ging in bed liggen en sliep onmiddellijk in. Na enkele uren van diepe slaap was hij klaar wakker. Hij ging rechtop zitten. Hij wist dat de dode Nel naast hem lag, en dat hij met haar dood verbonden was, zo sterk dat geen mens die band kon breken. Hij zelf ook niet.
Hij zag naast zich, en een schrik vol zaligheid sloeg door zijn hart. Daar was ze; haar armen lagen naast haar, een kleine haarlok hing over haar voorhoofd. Hij moest naar haar gezicht zien, het liefste gezicht.
Nou ben je dood, kleine Nel, en dat is nog de enige scheiding tussen jou en mij. Het is niet waar, Nel, ik wil niet dat het waar is. Ik zal deel hebben aan je dood, en ik zal bij je zijn, gedurig. Ik kan je bereiken, door geheel deel te hebben aan je dood. Ik moet beslissen, en ik weet wat ik beslissen zal.
Ik haast me niet, Nel, want ik weet dat dit me niet ontgaan zal. Wij komen in een heerlijke wereld, wij alleen, en iets anders bestaat er niet. Dat is een wereld die niemand kan begrijpen, dat hoeft ook niet. Laten ze zeggen dat ik mijn verstand kwijt ben, laten ze me opsluiten, we weten dat het louter ijdelheid is, alles wat ze bedenken of doen. Want ze zijn niet in onze wereld, daarin ben jij alleen, en jij bent ik. Ik zal niet meer ‘ik’ behoeven te zeggen, want er is nog maar één woord dat betekenis heeft, Nel dat is jouw naam.
Je bent wel weggegaan, maar ik heb je teruggekregen, volmaakt. Het was goed dat je wegging, omdat ik je nu zó heb teruggekregen. Je bent alleen weggegaan om terug te komen, het was goed van je, je bent altijd goed geweest, en dit is het beste van alles. Heb je dit geweten? Zeker wel, anders was je niet weggegaan.
Het is gemakkelijk te bereiken, Nel, ik hoef maar één woord te zeggen, het woord dat mijn werkelijkheid verandert. Dan zal je droeve dood me in het hart dringen, om er te blijven, gedurig. Ik ken het woord van die mythe, maar het is het woord van waarheid. Ik wil dat het waarheid is. Dan is alles beslist, voor alle eeuwen in eeuwigheid.
Mijn lichaam is verstard, ik keer me zonder beweging naar je toe. Ik wil je zó zien als je bent, ik wil door te zien je tot me trekken, zodat je mijzelf wordt. Als je in mijn hart gedrongen bent, is alles goed. Heel mijn hart staat voor je open, woon er in, en wees bij me, eeuwig en altoos.