zei hij de naam; Gerda glimlachte, dit overtuigde haar) is niet zo gedwee, en ze is ook geen kat, helemáál niet.’
Het scheen menens te zijn. Gerda hoorde verder dat Jaap's meisje Ruta Dijkman heette en haar vader op een notariskantoor was. Ze was enig kind. Jaap zou Zondagmiddag met haar gaan wandelen, en dan samen naar de kerk. Hij wilde haar graag aan zijn moeder laten zien, dan zou moeder zelf merken hoe aardig ze was, en hoe goed.
Zo, hij had het dus al vast bedisseld, en moest nu moeders goedkeuring hebben.
‘Nou, dat moet dan maar. En moet vader dan alleen naar kerk?’
Daar had Jan niet om gedacht; maar hij vond de oplossing:
‘O, dat vindt va niet erg; en misschien blijft hij wel bij u, naar de radiopreek luisteren.’
‘O nee, jongen, vader wil beslist naar de kerk. Kom maar tegen vier uur met Ruta. Dan zit ik in de huiskamer.’
Ruta was inderdaad niet knap, dat zag Gerda dadelijk; maar het hinderde niet, ze had een aantrekkelijk gezichtje. En die ogen, het waren werkelijk die vaste ogen als van Nel. Het was een klein stevig ding, vriendelijk en niet verlegen. Ze kwam bij Gerda zitten en bemoeide zich niet met Jaap. Hij keek verwachtend en trots naar zijn moeder; Gerda en Ruta zaten samen rustigjes te praten.
‘Vindt u 't wel goed, dat Jaap en ik 's Zondags wandelen? Mijn vader vindt 't goed; hij vindt haast alles goed wat ik vraag.’
‘En je moeder?’
De vaste ogen keken haar helder aan.
‘Ik heb geen moeder meer.’
Misschien was het op dat ogenblik, dat het meisje Gerda's hart stal.
‘'t Is best, kind.’
Hoewel ze niet naar Jaap keek, zag Gerda hoe bescheiden hij er bij zat.
‘Kom me es opzoeken, Ruta. Niet in de avond, 's middags uit school even. Niet te lang, hoor. Als ik te moe ben, zal ik 't wel zeggen.’
‘Dat zal ik. Dat vind ik wel fijn.’
Ze sprak gemakkelijk en met besliste stem.
‘'t Moet niet te veel tijd kosten. Een enkele maal kom je maar es.’
‘Ik zal 't 's morgens wel aan Jaap zeggen, dan kan hij vragen of 't schikt.’
Gerda glimlachte bedaard.
‘Doe dat maar niet, kind, ik kan geen plannen maken. Kom zo maar.’
Weer die besliste stem:
‘Dat zal ik.’
Zonder overgang voegde ze er aan toe:
‘Denkt u dat ik een beetje verwend ben?’
‘Waarom, Ruta?’
Ze keek Gerda peilend in de ogen.
‘Omdat mijn vader alles goed vindt, dat heb ik u al verteld. 't Is ook zo, ik ben enig kind. Maar 't valt een beetje mee, geloof ik.’
Gerda antwoordde niet dadelijk. Ze dacht aan Nel en aan haar zoon;