Hij dwong zijn vrees weg en antwoordde:
‘Ja, wacht even, ik zal haar oppakken; hou jij haar hoofd.’
Toen ze antwoordde, wist hij dat het de waarheid zelf was, die tot hem zei:
‘Ik kan 'et niet, Jan, en dat weet je best.’
Dat wist hij zeker. Natuurlijk, hoe had hij zo iets ooit kunnen zeggen. Hij legde het slappe hoofd op zijn arm; tegelijk probeerde hij de ene arm onder haar door en de andere over haar heen te leggen en haar stevig te omsluiten. Het lukte eindelijk. Hij keek naar haar hoofd; ja, dat lag nu goed. Toen tilde hij haar op. O, wat was ze zwaar; als hij haar maar niet liet vallen, dat zou vreselijk zijn. Hij zou Nel niet vragen de benen te willen nemen, ze zou zeker zeggen het niet te kunnen, en dat was waar. Misschien zou ze wel gaan huilen.
Langzaam stond hij op met de dode Nel in de armen. De andere Nel kwam vlug naast hem staan en nam de slap neerhangende benen. Opeens lag de dode Nel in het bed.
Ze lag onder de deken, haar hoofd lag in het kussen. Een klein kussentje lag onder tegen haar kin aan. Daar was bloed op. Haar armen lagen naast haar op de deken. Een kleine haarlok lag op haar voorhoofd. Jan wilde die wegstrijken en keek om, eerst zou hij vragen of ze het goedvond. Maar de andere Nel was weg.
Zuster Janna kwam binnen, haar gezicht stond ontevreden.
‘Waarom hebt u me niet geroepen? Ik had haar wel kunnen helpen. Mevrouw had toch een S.O.S.-bericht laten omroepen? We wisten niet waar u was.’
Jan keek gespannen naar het gezicht van de dode Nel; hij wist dat hij zelf daar lag. Hij voelde haar wang, die was ijskoud. Hij zei tegen zuster Janna:
‘Ik blijf hier wel, ik zal haar banaan geven.’
Maar zuster Janna was weg; Gerda stond er, heel jong en gezond. Jan zei, zonder naar haar te zien:
‘Ik heb haar banaan gegeven, en ze heeft 'et niet uitgespuugd.’
Toen wist hij, dat het Gerda was, nog eer hij haar stem hoorde.
‘Hoor je die klok wel tikken?’
Dat was niet waar, hoe kwam ze er bij?
‘Nee,’ zei hij bedroefd; ‘die tikt niet meer. Die tikt nooit meer.’
Dat wist ze toch? Waarom kwelde ze hem?
Gerda begon zacht te zingen:
Maar - blij vooruitzicht, dat mij streelt -
Jan werd wakker, en hoorde dat Gerda zong, met een zacht en ongelofelijk helder stemmetje. Ze was pas bij het tweede woord:
- blij vooruitzicht dat mij streelt -
ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen -