gedachte aan een ziekenwagentje scheen haar te hinderen. Toen de stoel na twee dagen kwam, viel hij haar mee, het was inderdaad meer stoel dan wagentje.
Gerda rustte nog toen de rolstoel afgeleverd werd. Jan kwam haastig uit school en legde de driehoekjes gereed. Het was een zoele najaarsdag. Jaapje was geheel vervuld van de nieuwe gebeurtenis en dribbelde van de ene drempel naar de andere om toe te zien, of de driehoekjes wel precies tegen de drempels aan lagen.
Jan en Dina tilden Gerda uit haar bed en zetten haar in de stoel. Toen reden ze haar voorzichtig de gang door en de huiskamer in; sinds lang was de rechter-benedenachterkamer als slaapkamer voor Gerda ingericht, omdat trappenlopen voor haar ondoenlijk was geworden.
Jaapje was niet te vinden; hij bleek een afspraak met Arie te hebben, want even later kwamen ze samen kijken hoe Gerda in de huiskamer in haar nieuwe stoel zat. Ze zat er gemakkelijk en leek erg klein. Ze kon achterover leunen, en er was een inpasbare plank waarop ze haar etensbord of theekop zetten kon. Toen Arie en Jaapje binnenkwamen bracht Jan haar juist een kop thee.
Jaapje keek zijn ogen uit. Maar het schoonste zou nog komen. Na een kwartiertje reed Jan, voorafgegaan door Dina, die de deuren opende, haar de tuin in. Het was een stille triumftocht. De tuindrempel was vrij hoog; Jan moest oppassen, dat hij de rolstoel tegen hield om te voorkomen, dat hij opeens met een vaartje de tuin inschoot. Dina merkte op, wat een gemak ze nu van de brede gang hadden; bij het passeren van de tuindrempel maakte Jaapje zich verdienstelijk door moeders hand vast te houden. Dina hield de wagen aan de voorzijde tegen, Jan en Arie duwden aan de achterkant, elk moment gereed in te houden.
‘Allemaal doen jullie mee,’ zei Gerda een beetje nerveus, ‘nou zal 't toch zeker wel goed komen.’
Gerda zat zielsgelukkig in de tuin. Jan vreesde dat ze het koud krijgen zou en ging naar binnen om een plaid te halen. Gerda zag Arie aan.
‘Zonder 't erfenisje van Nel zou dit ook niet gelukt zijn.’
Arie knikte haar ernstig toe.
Er kwamen jaren van rustig voortwerken voor Jan. Reeds vóór zijn doctoraal zweefde hem een plan voor de geest, om zich in te werken in de literatuurgeschiedenis met bijzondere aandacht voor de geestelijke stromingen. Hij had in grote lijnen een programma in het hoofd, dat hij al gauw na de promotie begon uit te werken. Na enkele maanden was hij geheel teruggekomen in zijn vroegere manier, waarbij hij wat moeilijkheid opleverde of zijn bijzondere belangstelling trok, rustig ging bekijken. De gewoonte van laat doorwerken zat er zo vast in, dat hij zijn aanvankelijk voornemen om na de promotie iets kortere avonden te maken, eenvoudig vergat.
Zo verliepen zes jaren in weinig gestoorde rust. Jaapje werd Jaap; hij bleek een secuur schooljongetje te zijn, dat vlot werkte. Hij hield steeds voldoende