Farao nooit één kindje te pakken had gekregen om te verdrinken. Als dat eens werkelijk gebeurd was! Het mondje zou vol water zijn gelopen, het kindje zou zijn gaan proesten en snuiven, op 't laatst zou het zijn gestikt, gruwelijk.
‘Ik weet 't niet jochie, er staat niets van in de Bijbel.’
Hij keek haar strak aan.
‘Wat dénk u?’
Gerda zag niet naar haar zoon en poogde een eerlijk antwoord te vinden.
‘Ik denk dat er wel es een verdronken is, vent.’
Hij keek haar teleurgesteld aan, bijna met afkeer; Gerda merkte het.
‘Ze hebben 't natuurlijk wel even benauwd gehad, maar ze zijn allemaal naar de hemel gegaan.’
Haar antwoord stond haarzelve maar ten halve aan, en ze schrok even van Jaapje's gezicht: er leek een gemelijke trek op te liggen.
Hij had er die middag een gesprek met Dina over. Zij meende dat de slechte Farao heel wat kindertjes had laten verdrinken, en daarom zou hij later wel een erge benauwde dood hebben gehad: toen hij stierf op z'n mooie bed in 't paleis kwamen al de gezichies van die kleine stumpers hem in de gedachte, en dat was verschrikkelijk.
‘Maar die kindertjes hebben geen benauwd ogenblik gehad, want als je in 't water ligt, hoor je een klok slaan, heel mooi. En dan wor je koud en slaperig en sterf je zonder dat je 't merkt.’
Jaapje vond dit een prachtoplossing, hij was helemaal opgelucht.
‘Dan moeste we eigelijk alle zieke mense die niet meer beter kunne worde in 't water gooie, hè Dien? Dan sterve ze plezierig.’
Dina was zeer geschokt.
‘Ben je nou mal, jongen, wou jij alle zieke stakkers in 't water gooien? In vin dat jij rare ideeën heb hoor.’
Dat vond Jaapje ook wel, vooral toen hij bedacht dat ze moeder dan ook in 't water zouden gooien, want ze zei wel eens tegen vader dat ze niet meer beter zou worden. Toen ging hij Dina's oplossing betwijfelen en besloot tot een nauwgezet onderzoek.
‘Heb jij wel es in 't water gelegen, Dien?’
‘Gelukkig niet, ik heb alleen es een paar natte voeten gehaald, en dat was meer as voldoende, ik heb t'r ook stevig voor op me kop gekregen.’
‘Hoe weet je dat dan, van die klok?’
‘Hè? Ach, jonge, dat weet toch zeker iedereen, teminste die een beetje ouwer is geworden. Mensen die in 't water hebbe gelegen en d'r weer uitgehaald zijn, hebben 't zeker verteld.’
‘Oooooooo, maar daar heb je niks an, die zijn niet helemáál verdronke!’
‘Nee, natuurlijk, dan kan je dr' niks meer van vertellen.’
Dat moest Jaapje erkennen. Hij besloot dat Dina's oplossing best helemaal fout kon zijn, er was niemand die 't zeker wist.
Op een middag, toen Gerda zich te moe voelde voor 't gezelschap van haar kleine zoon, las Dina hem voor uit het tweede deel van de kinderbijbel.