eer verfrissen dan vermoeien zou, als hij op de goeie manier ter kerk ging; maar hij zag er van af dit te zeggen, toen hem Jans verhaal te binnen schoot over de beide dames, die indertijd Jans woedende ergernis hadden opgewekt.
Met de grote hulp hadden ze geboft. Arie had kennis gemaakt met een boerenfamilie, die even verderop buiten de stad woonde. Het was een ietwat wonderlijk gezin, en toen Jan nader doorvroeg bleken ze familie te zijn van Den Donkelaar: de boerin was een van de vele nichten, welke Den Donkelaar rijk was. De oudste dochter was volgens haar moeder niet al te leep. Maar het was een gewillig schaap, ze zou voor haar een goede dienst wensen, dus als dominee es wat wist?
Dominee sprak er met Gerda over, die nog steeds sukkelde met elke maand een ander meisje voor de morgenuren. Gerda had er wel oren naar, en een week later kwam de dochter die niet al te leep was. Het was een groot, plomp kind met een bijna manlijk lage stem. Jaapje bekeek haar met bijzondere belangstelling, en het feit dat het grof gebouwde meisje schitterend witte tanden had, droeg zijn bijzondere goedkeuring weg. Wat Dina betrof was het liefde op het eerste gezicht, zo'n allersnoezigst ventje vond ze Jaapje. Gerda had dit heel gauw door, en het leek haar geen nadeel als het kind goed voor Jaapje zou zorgen. De meisjes voor de morgenuren hadden geen van allen met Jaapje kunnen opschieten; blijkbaar vonden ze hem, niet ten onrechte, een veeleisend jongetje.
Inderdaad was Dina niet al te leep. Maar ze profiteerde van het begin af zeer van Jaapje's voorkeur. Wat zij niet onthield, hielp hij haar wel onthouden, en tegen de tijd dat Jaapje naar school ging had Gerda haar de dagelijkse taak wel ingestampt.
Dina werd zeer getroffen door de zorg, welke Jaapje voor zijn moeder had. Toen hij nog niet school ging placht hij 's middags bij haar bed te gaan zitten, om haar voor te lezen. Lezen was het wel niet; hij had een boekje op zijn knie, en staarde daar strak in, terwijl hij met zijn preciese stem zijn verhalen vertelde. Gewoonlijk kwam daar een jongen in voor, die drie meisjes had die alles voor hem droegen. Gerda vroeg hem, wat ze dan wel droegen.
‘O, álles, moetje, álles. Soms z'n schooltas, als hij naar school ging of uit school naar huis, soms z'n jas als het warm was en hij z'n jas uitdeed, ook wel es een bord eten.’
Dit laatste leek Gerda vreemd.
‘Een bord eten? Droegen ze dat voor 'em?’
Jaapje verbeterde haar secuur.
‘Eén meisje droeg dat, als hij z'n warm eten niet op had kunnen krijgen thuis; dan droeg ze dat mee, en hij nam telkens een hap.’
‘En als 't leeg was, waar bleef dat bord dan?’
‘In haar tas, of in zijn tas, waar maar de meeste plaats was. Maar u moet niet zoveel vragen, moetje, dan kan ik niet goed vertellen.’
Daar er weinig variatie in Jaapje's verhalen was en zijn rustige stemmetje haar niet stoorde, sliep Gerda onder zijn vertelling vrij gauw in. Dan ging hij weer weg, en kwam na een poosje kijken of moeder wakker was. Was