zoveel niet van, gelijk Arie Dist opmerkte. Maar zeker is, dat de Heiland Zich persoonlijk met Nel bemoeide, toen haar uur kwam.
Mijn ziel sterve de dood des oprechten, en mijn uiterste zij gelijk dat van Nel Bredevoort.
Even vóór half twaalf in de avond had Nel haar loop volbracht.
Ze hoorde de menselijke, Goddelijke stem:
‘Laat los, Nel, en jij zult losgelaten worden.’
Nel keek verwonderd op, maar zag niemand. De lamp brandde achter het schut, er zat een zwart vrouwtje op de stoel. Wat moest die daar?
Zachter en dichterbij klonk de Stem, nadrukkelijk.
‘Laat hem los, Nel.’
Nel begreep dat Hij het was.
‘Dat kan ik niet, Here, ik kan 'et niet, ik hou zoveel van 'em.’
De Stem zei duidelijk:
‘Laat hem toch los, Nel, en kom mee.’
‘Ik kán 'et niet, Here, ik kán 'et niet, dat weet U toch wel?’
Er scheen even een kleine verwondering te komen in de Stemklank:
‘Ik help je immers?’
Maar Nel wist te goed, dat Hij het onmogelijke vroeg.
‘Ik hou zoveel van 'em, o ik hou zoveel van 'em.’
‘Meer dan Ik?’
Een licht verwijt, en een verdriet klonk in de goede Stem door. Het trof Nel nog eerder dan de betekenis van de woorden. Natuurlijk, dat ze daaraan nooit had gedacht, hoe was het mogelijk: Hij had hem veel meer lief dan zij ooit gekund had of zou kunnen. Ja, ze begreep nu alles, wat haar nooit duidelijk had willen worden. Er was niets meer dat ze niet begreep.
‘Ben U 't Zelf?’
‘Ja, Ik ben het Zelf. Kom mee, Nel, het is tijd.’
Nel scheen naast haar bed te staan en zag haar gestorven lichaam liggen.
‘Ja, Here, ik heb hem losgelaten. Ik kom al, ik kom al. Nu heb ik hem losgelaten, 't was heel makkelijk. Ik ga met U mee.’
Toen dacht ze er aan, dat Jan haar dood lichaam zo zien zou, en ze zei bezorgd:
‘Zal U goed voor hem zorgen? Hij zal radeloos zijn.’
Vast en vrolijk klonk de Stem:
‘Laat dat maar aan Mij over!’
De vrienden vonden een taxi bij het station. Het was half twaalf. Ze stapten snel in terwijl de chauffeur de wagen op gang bracht.
‘Ziekenhuis,’ zei Arie kortaf.
‘Oei-oei!’ deed de chauffeur, en poogde de grootste snelheid te bereiken die hij zich veroorloven kon. Om acht minuten over half twaalf belde Arie aan, maar Jan deed als verstrooid de deur open. Ze kwamen in de lichte gang. De portier keek hen bedaard aan, maar toen hij de naam Bredevoort hoorde, zei hij snel: