en ingevallen, ze was bleek en de ogen glinsterden. Gerda bedacht wat ze zeggen zou; vragen hoe 't er mee ging zou ze zeker niet, eerder kon ze gewoon een beetje babbelen. Ze wilde Nel wel vertellen, dat ze een S.O.S.-bericht had laten omroepen, maar dan zou ze meteen begrijpen hoe erg het met haar stond.
Nel sprak met een zwak stemmetje, dat van ver scheen te komen.
‘Zo kind, kwam je maar es kijken?’
Terwijl ze sprak sloot ze de ogen en scheen weg te doezelen. Even later sprak ze weer, terwijl ze Gerda dringend aankeek.
‘Jan is weg, hè? Ik had nog graag - graag -’
Weer doezelde ze weg. Toen ze weer helder werd, maakte ze de zin af.
‘-'em wat gegeven.’
Daarna zei ze duidelijk en rustig:
‘Een komkommer of zo.’
Onmiddellijk daarna zonk haar bewustzijn weg. Gerda hoorde haar mompelen, maar kon haar niet verstaan. Telkens vloog Nel een hoge kleur naar de wangen. Een enkele maal kreunde ze.
Gerda kreeg de tranen in de ogen. Ze meende Nel te zien sterven en boog zich over haar gezicht en kuste haar hete voorhoofd. Op dat ogenblik hoorde ze haar zacht zeggen:
‘'t Loopt af, lieve schat.’
Gerda bedwong een snik en vermande zich.
‘Nel, hoor even, Nel, versta je me? Ik heb Jan opgeroepen met een radiobericht, hij zal vandaag wel komen. Heb je me verstaan, Nel?’
Minutenlang antwoordde Nel niet. Ze scheen erge pijn te lijden. Daarna zei ze:
‘Tuurlijk komt-ie, ook wat? Die Jan, die domme vent. O-w-o.’
Nel sloeg de ogen op, en scheen verwonderd Gerda te zien.
‘Ben je d'r al lang? Hoe gaat 'et nou? Rust je wel genoeg, kleine drommel?’
‘Zal ik Jaap even brengen? Hij is hier vlak bij.’
Nel glimlachte mat.
‘Welja-die, laat de kleine knul maar effen kommen.’
Toen Gerda met Jaapje kwam lag Nel te woelen. Ze had de ogen dicht en scheen niets te horen. Haar lippen bewogen, maar Gerda ving geen geluid op. Ze ging weer weg met Jaapje.
Op de gang ontmoette ze een oude zuster, een klein vrouwtje met een nors gezicht vol rimpels; maar haar ogen stonden vriendelijk.
‘Het gaat niet goed met Nel, met juffrouw Bredevoort, is 't wel?’
De oude zuster keek haar scherp aan.
‘Nee,’ zei ze met een lage en zachte stem, ‘dit loopt af.’
Weer keek ze Gerda oplettend aan.
‘Ze heeft 'et telkens over Jan.’
‘Dat is mijn man, 't is haar broer. Ik heb een S.O.S.-bericht laten omroepen, hij maakt een fietstocht met een vriend, ik weet niet precies waar hij is.’