in de nacht. Gerda zag Nel aan, die breide en las; ze kon nu beide tegelijk.
‘Lineke is al meer dan drie jaar weg, Nel; ik heb haar al die tijd niet gezien.’
Nel keek op, en zag dat Gerda zich zorgen maakte.
‘Je kunt toch wel es met Jan meegaan?’
Gerda zag haar hulpeloos aan.
‘'t Maakt me bang, Nel.’
Nel legde haar breiwerk op haar schoot en wachtte.
‘Ik ben er al die tijd niet heengegaan, omdat ik niet durfde. Jan heeft me af en toe wel verteld, dat het niet goed gaat. Maar hij vertelt nooit iets uit zich zelf en ik wil het liever niet vragen. Je zult het wel slecht van me vinden, dat ik m'n eigen kind niet opzoek. I durf niet.’
Nel besloot, haar een raad te geven.
‘Kijk es, Ger, ze heeft 't er zo goed als 't maar kan. Maar misschien is 'et tóch beter dat je es gaat, van de zomer of zo.’
Gerda keek naar het kleine schut, dat in de warme maanden voor de haardplaats stond; ze had steeds die bezorgde trek op haar gezicht.
‘Jan vertelt me wel wat, ze heeft toevallen gekregen en een keer een ingewandsziekte, en ze probeert zich zelf kwaad te doen, ik weet 'et allemaal wel; maar 'et dringt niet tot me door. Als ik er heen ga, en ik zie haar...’
Nel was weer gaan breien, maar las niet.
‘Ik zou toch es een keer gaan, met Jan. Of zullen wij samen es?’
Gerda keek haar nadenkend aan.
‘Dat was misschien beter. 't Lijkt wel, of Jan 'et allemaal goedvindt; ik niet, ik kan 'et niet hebben. Ik kan 'et niet aanzien.’
‘Misschien is 'et beter dat je met Jan gaat.’
‘Waarom?’
‘Och, ik weet niet.’
‘Jij kunt 'er niet helpen, hè?’
Toen legde Nel haar breiwerk op tafel en ging op de grond bij Gerda's stoel zitten.
‘Nee, Ger, daar heb ik wel aan gedacht. Ik heb jou een beetje kunnen helpen, toen met die hartkloppingen...’
‘En met de kramp; ik heb 't aan jou te danken dat 'et goed is gegaan en dat Jaapje zo gezond is.’
Nel streelde haar hand.
‘Och, dat weet ik niet, Ger, ik heb 't toen maar es geprobeerd; ik kan niet zoveel, dat moet je nou niet denken.’
‘Ik weet wel beter.’
‘Twee maal ben ik met Jan bij haar geweest, en beide keren heb ik geprobeerd haar te helpen. Ik lei m'n hand op haar hoofdje, maar het hielp niet veel. Ze werd er een beetje slaperig van, leek 'et. Och...’
Nel sprak niet verder. Ze dacht er aan, hoe hopeloos ze zich gevoeld had met de kleine meid bij zich. Daar was geen helpen aan, dat ging snel berg-af.
Hoe erg het met Lineke was, wisten noch Gerda noch Nel. Ze deed met de dagelijkse wandelingen niet meer mee, het werd te gevaarlijk. Ze begon