‘Welnee, we hebben 't hier best, wat zeg jij, Jaap? O, hij maakt een natte broek, Nel.’
‘Hindert niks, hém kan je gerust een schone luier aandoen met z'n maag vol.’
‘Ze zit je weer te prijzen, hoor je, Jaap?’
‘Zeg, hoor es even, je spreekt niet over een aanwezige in de derde persoon!’
‘Moet je die tante Nel horen, Jaap, “aanwezige” zegt ze, en “derde persoon”, wat een geleerde boel. Ze vindt je een wonderkind, en dat ben je.’
‘Niks hoor, 't is een doodgewone jongen.’
‘Moet je toch horen, Jaapje, ze bijt haast op 'r tong terwijl ze 't zegt. Vrij es met moeder. Ach nee, dat kun je nog niet, domme vent.’
‘Niks geen domme vent!’
Nog zag Gerda niet op; ze had te veel naast zich te kijken.
‘Wie zit daar toch zo eigenwijs boven ons kop te praten, Japie? Ik heb dat stemmetje meer gehoord, maar ik kan 't niet thuisbrengen, nee.’
Jaapje's oogleden zakten als gordijntjes.
‘Hier met dat kind, hij hoort in de wieg.’
Toen Gerda haar aankeek, verbaasde Nel zich over haar ogen; voor iemand die bijna gek is van blijdschap stonden ze vrij normaal, vond ze.
Moeder kwam binnen met koffie en melk.
‘Kijk es even naar je kleinzoon, moeder,’ zei Nel vrijmoedig.
Vertederd keek moeder in de wieg. Gerda zag haar gezicht glanzen in de vreugd van de ouderdom, die van de hemel schijnt te zijn.
‘'t Is een verbazend zoet kind.’
‘Wees 'r maar trots op, ouwetje.’
Onder haar luchtige woorden verborg Nel een verwondering, die tot verbijstering groeide. Moeders kleinzoon, Jan z'n zoon, met háár was er geen bloedband; maar een andere, sterker verbondenheid. Ze dacht aan haar zorgen voor Gerda, en aan de vrede die dit haar had gegeven. Ze dacht aan haar gebed in die wanhopige nacht. Toen had ze gekozen, en goed, maar haar liefde voor Jan was niet weggegaan. Ze kon nu verder, ze kon weer leven, maar wist zich aan hem vastgegroeid; ze vermoedde dat hij geen keus had kunnen doen. Dan was zijn leven niet eenvoudig. Misschien had hij net iéts te weinig kracht, net iéts te weinig beslistheid gehad; maar eens zou hij moeten kiezen. Stond hij er anders voor dan zij? Hij had nu een zoon, misschien zou die hem helpen?