deed uren door de avondstraten te lopen, ze zou op een goeie keer zó moe thuiskomen dat ze omrolde en dan was ze weer klaar.
Na zes weken kwam Nel op een avond om elf uur thuis. Ze plofte in een stoel en zei tegen moeder, dat ze zo moe in de knieën was geworden, ze kon niet meer opstaan. Inderdaad viel ze op haar stoel in slaap. Moeder schudde haar, maar zonder succes. Toen besloot moeder haar naar bed te dragen. Maar het was alsof Nel dit plan aanvoelde. Ze opende haar ogen en zei loom:
‘Dat doe je niet, ouwetje, je zou je een breuk tillen.’
Nel wandelde waggelend naar bed en liet zich er op vallen; op hetzelfde ogenblik sliep ze. Moeder was tevreden dat Nel op bed lag, en trok haar kousen uit. Toen duwde ze haar iets verderop en schikte de deken over haar heen.
Nel sliep bijna vier en twintig uur. Toen stond ze op en ging eten. Moeder verbaasde zich; het ene bordvol na het andere verdween.
‘Nou is het genoeg geweest,’ oordeelde moeder na het vijfde bord.
‘Heb u niet eens een beetje pap voor een arm kind?’
Moeder gaf haar pap, en Nel verorberde twee goed gevulde borden.
‘En nou nog een boterhammetje voor de smaak.’
‘Maak dat zelf maar klaar. Ik wil niet moeten denken dat ik je dood gevoerd heb.’
Nel hield op na de tweede boterham, en streek behagelijk over haar buik.
‘'t Is om je je zin te geven, ouwetje, maar ik lust nog best wat. Ik ga es bij onze Ger kijken.’
Gerda was wakker; het was laat in de avond.
‘Ik ga zo weer weg hoor. Ik ben net wakker, moet je weten. Geslapen van gisteravond elf tot vanavond half tien. Ik heb gesmuld als een varken. Ik ben weer boven Jan.’
Nel ging tevreden op een stoel zitten, ver van het bed.
‘Als ik je er plezier mee doe, blijf ik vannacht bij je. Niet als 't je hindert.’
‘Je hindert me zeker niet. Wat fijn als je zo kan slapen.’
‘'t Is voor 'et eerst sinds maanden. Maar ik ben d'r weer bovenop, dat is zo. Hè hè, ik heb een beetje gegeten, en het smaakte vrij goed.’
‘Blijf maar bij me zitten. Zou je me niet es goeiendag zeggen?’
‘Veel te lui. Ik ga straks een beetje door huis lopen, anders zak ik weer in slaap; ik moet toch weer een beetje op regel komen. Ik wil niet slapen vóór morgenavond. Ik heb maar even twee kringetjes rond gemaft, 't wordt te gek hoor.’
Nel stond op en ging moeder zeggen, dat ze een poosje bij Gerda bleef zitten; ze zou niet praten, en misschien vond Ger het wel leuk als ze iemand bij zich had.
‘Al ben ik 'et dan maar.’
‘Best hoor, als je maar niet te koud wordt.’
Maar Nel werd wel te koud. Er werd op Gerda's slaapkamer niet gestookt, ze kon slecht tegen de warmte. Na een half uur zat ze te rillen.
‘Nel, kom toch bij mij, dan ben je niet zo koud.’