Jan zag een plotselinge zorg in het lelijke gezicht.
‘Leuk dat je Ger hebt opgezocht, ze was er helemaal van opgefleurd.’
‘Ik heb een nieuwtje voor je, maar praat er nog niet over...’
‘Och man, ik ken hier niemand.’
‘Anders zou ik 't je ook niet vertellen. De zaak is: ik kom misschien hier, als evangelisatie-predikant.’
Jan zag verrast op.
‘Kerel, dat is leuk. Dan zien we je misschien vaker bij ons.’
‘Dat weet ik niet, ik laat mijn werk ginds niet los, twee dagen in de week ben ik dan daar nog, en - als het voor elkaar komt, zullen we proberen het hier ook op poten te zetten. D'r moet nog toestemming voor komen van de classis, en misschien zelfs hoger op.’
‘O, noemen jullie dat “hoger op”?’
‘Goed zo! Je snapt meer van 't kerkrecht dan ik dacht. Nou ja, wat de regeling betreft is 't dan toch een hogere instantie. Maar 'et kan eigenlijk niet, zie je, er bestaat geen formule voor.’
‘Dát is erg.’
‘Hou je snuit! Nou, als we het voor elkaar krijgen, komen moeder en ik hier wonen, dat is beter ook, 't is hier droger.’
Arie stond stil.
‘Ik stap weer op, me-jongen, ik moet niet te laat thuis zijn.’
Hij stak de hand uit, maar Jan had nog iets te zeggen.
‘Laat ik even m'n hart luchten, man.’
Arie keek licht verbaasd.
‘Wist jij,’ begon Jan langzaam, ‘dat je geen figuur hebt?’
‘Mij bekend,’ zei Ds Dist grinnikend.
‘En geen talént!’
Arie Dist keek verwonderd, en zei met een onverwacht zachte stem:
‘Dat hoop ik, Jan, dat hóóp ik.’
‘Twee creaturen,’ vervolgde Jan venijnig, ‘zeien dat tegen elkaar bij 't uitgaan van de kerk. 't Scheelde maar weinig of ik had ze allebei onder d'r posteriores geschopt.’
Arie Dist brak los in een bulderlach van loutere vrolijkheid. Twee bejaarde kerkgangers die juist passeerden, wierpen hem een vlugge, afkeurende blik toe, die van routine getuigde. Zo lacht men niet op Zondag. Arie gaf Jan een krachtige slag op de schouder en stapte op.
Jan vervolgde zijn weg met een verlicht gemoed.