Nel overwoog het plan, dat haar herinnerde aan een plotseling opkomende en ietwat verbijsterende vraag in de laatste nacht thuis.
‘Dat gaat eigenlijk niet. Als Lineke in eens weer geregelder wordt zit jij hier met twee zussen die mekaar in de weg lopen en allebei te weinig te doen hebben, en dan heeft Zus d'r baan opgegeven voor niks. Nee, niet doen.’
Dit was toch een verstandig besluit, meende Nel.
‘Het is eigenlijk niet meer te doen, zie je,’ zei Jan. ‘Dat is nou wel duidelijk. Maar ik heb Ger beloofd dat Lineke in elk geval thuis zou blijven tot zij weer terug is. Ja, het is best mogelijk dat ze weer een geregelde periode krijgt, voor haar doen dan altijd.’
‘Ze slaapt nou lang door.’
‘Dus vanavond klaar wakker.’
‘Toch slaapt ze te weinig voor een kind van die leeftijd.’
‘Je kunt van haar geen hoogte krijgen. Misschien slaapt ze een etmaal door, dat heeft ze meer vertoond.’
Nel geeuwde met een opzettelijk lomp nageluid.
‘Ik krijg aanleg om mee te doen. Na 't eten ga ik naar m'n bedje, bij Lineke. Jij hebt 'r toch geen vlooien in gebracht, wel?’
‘Nee, leuke meid.’
Een half uur na het eten nam Nel twee aspirientjes en kroop in bed. Ze sliep binnen het kwartier. Jan bleef zitten lezen; hij had thee gezet en de pijp opgestoken. Hij beleefde een stille Zondag.
In de avond kwam Nel beneden.
‘Nou vrind, ik ben werkelijk zo'n beetje uitgerust. Lineke slaapt nog steeds. Ik zou best een boterham lusten.’
Jan haastte zich naar de keuken, maar Nel kwam hem achterop.
‘Ik kan mijn eigen boterham wel snijden, broertje.’
‘Jij gaat in de kamer zitten en wacht tot ik je je brood breng, heb je dat goed begrepen?’
‘O, o, ja meneer, ik ga al.’
Jan zag Nel met smaak haar boterhammen eten. Hij stak een verse pijp op.
‘Heb ik wat van je an?’
Nel had nog steeds die neiging om grappig te wezen, een teken dat ze niet geheel in evenwicht was, begreep Jan.
‘Niet dat ik weet.’
‘Kijk dan voor je!’
‘Doe ik ook.’
Nel bracht haar bordje naar de keuken. Jan sloop zacht naar boven; Linekelag in diepe rust. Ze houdt het uit, hoor.
Nel zat bij de kachel op het lage stoeltje.
‘Je ben toch wel een flinke jongen, dat je de kachel zo goed hebt aangehouden.’
‘Eigenbelang.’
Jan glimlachte tevreden. Nel rilde even, en schoof dichter naar de kachel. Haar stem klonk zacht en nadenkend, ze praatte langzaam en effen, terwijl ze de hand boven de kachel hield.