‘Ik zal wel wijzer wezen. Maar ik ga er es met dokter over praten. Ik weet niet of dit soms een soort toeval is geweest, half en half.’
De volgende dag zat Lineke suf te kijken. Ze liet zich gewillig voeren, maar kauwde niet. Nel sopte haar boterham en voerde haar met een lepel. Lineke behoefde alleen maar te slikken, en dat deed ze.
Vrijdag begon de diarrhee. Lineke had nooit met spijsvertering gesukkeld, maar deze diarrhee kon er wezen. Ze had de hele dag een vuile broek. Jan raadpleegde de dokter, die Lineke vrij zenuwachtig vond. Ze zal haar moeder missen, meende hij, en ried een diëet aan.
‘U neemt haar vanzelf niet mee naar uw vrouw, maar ik zou haar ook maar niet te veel vertellen. Desnoods een beetje jokken. Als uw vrouw over Lineke gaat tobben zijn we nog niet jarig.’
Lineke keek slap uit haar ogen en schreeuwde niet. Ze liet zich gewillig naar bed brengen en was in de nacht rustig.
De diarrhee bleef. Nel moest een vuile luier voor de dokter bewaren, maar hij vond geen spoor van darmontsteking. Alleen zenuwen, vermoedde hij, het zou wel overgaan.
Het ging over, na drie weken; toen was Lineke zo mager als een hout. Ze ging weer beter eten. De dokter wilde het nog een paar dagen aanzien. Toen mocht ze weer alles hebben, en ze haalde de schade in.
Tijdens de diarrhee-weken had Nel het druk. Het aantal luiers bleek ontoereikend, en met moeite had Nel elke avond een schone zak klaar. Jan ried haar een stapel nieuwe luiers te kopen.
‘Vraag het eerst aan Ger.’
‘Bestel nou maar twee dozijn luiers, ik wil het ook wel doen. Je kunt niet onthand zitten.’
Nel deed het, en zat niet onthand. Maar ze sliep te weinig. Toen Lineke beter werd, was ze in de nacht niet baldadig, maar wel onrustig. Twee, drie maal per nacht ging Nel kijken. Jan stelde haar voor elkaar af te lossen. Ze werd bijna kwaad.
‘Ik kan overdag mijn scha inhalen en jij moet voor de klas staan.’
Het laatste was waar, het eerste niet. Na enkele weken voelde Nel zich doodmoe. Als Lineke een hele nacht stil was, sliep Nel nog niet rustig.
Op een nacht sliep ze, oververmoeid, bijzonder vast. Ze merkte niet dat Lineke zich uit haar zak had gewerkt. Jan hoorde ongewoon gerucht en kwam poolshoogte nemen. Nel sliep door. Lineke was zeer opgewekt en praatte over een ‘sjone sjakch’. Jan zocht in de kast, maar vond er geen. Terwijl hij rondscharrelde werd Nel wakker.
‘Hé, indringers. Ik schijn m'n kamerdeur op slot te moeten doen.’
‘Weet jij nog een schone zak? Ze heeft er zich uitgewerkt, deze is helemaal nat. Ik heb 'er een schone luier aangedaan, maar een zak zie ik niet.’
‘Misschien is er beneden een, die bijna of helemaal droog is, ik zal hem wel halen. Verdwijn.’
‘Jij blijft netjes in je bed, stel je voor, 't is gewoon onbetamelijk, ik zou je in je nachtgewaad aanschouwen. Je heb anders een coquet pyjamajasje!’