‘Ik hou van kouwe koffie, dat weet je. Ik eet nog een boterham.’
Arie vond de koffiepot en haalde een grauw papieren zakje uit zijn jaszak. Terwijl hij smakelijk kauwde begon Jan te vertellen.
‘Je weet hoe de zaken staan? De laatste maal dat je hier was heb je nog een halve nacht met Lineke op je arm gelopen.’
Arie schonk koude koffie, zette de pot neer en keek Jan oplettend aan.
‘Hoe gaat het nou?’
‘Ik heb Ger vandaag naar moeder gebracht. We verwachten een kleine...’
‘Kerel!’
De trouwe vrind was blij verrast.
‘'t Is nog maar in het begin, hoor. Maar Ger is wat overspannen en ze voelde zich helemaal niet goed. De dokter was heel beslist, ze mocht niet thuis blijven, of anders moest Lineke weg, maar dat wou Ger zelf niet.’
‘Natuurlijk.’
Arie's stem klonk zacht en nadenkend. Hij had de toestand vlug overzien.
‘En heb jij goeie hulp?’
‘De beste die d'r bestaat. Nel!’
Arie knikte. Hij hoorde de geestdrift in Jans stem, en even stak hem de afgunst. Hij drong het gevoel beslist weg. Toen begreep Arie dat het gevaar voor Nel in volle zwaarte gekomen was. Jan praatte zakelijk door.
‘Ik heb moeder en Nel gevraagd, of Ger een klein jaar bij moeder mocht komen en Nel mij wilde helpen. Hoofdzakelijk om Lineke, begrijp je, ik vind nooit een goeie hulp. Eigenlijk weet ik niet, of ik het Nel mocht vragen.’
Arie keek Jan aan, die even schrok van de gespannen ernst in het gezicht van zijn vriend.
‘Ja,’ legde Jan uit, ‘het is een ontzettend zwaar werk. Niemand weet hoe zwaar dat is, of je moet er zelf een tijdlang midden in gezeten hebben.’
Arie's gezicht ontspande.
‘En Nel heeft toegestemd. Dat klopt, zo is ze. Kijk, Jan, ik weet er iéts van, net genoeg om te snappen dat ik er niets van weet. Ik heb in mijn wijk een ongehuwde moeder met een achterlijk kindje. Vroeger een jolige meid geweest, al te jolig misschien wel. Ze woont bij haar vader, een bejaarde man al, hij is kellner. Ze zijn allebei gek op dat kleine ding. Zij trekt er nacht en dag mee op. Ze is in vijf jaar oud geworden.’
Jan zag het voor zich. Een oude man met een dochter die zich schaamde, en een boos, dom, moeder opeisend kindje. Een donker leven.
‘Misschien zal ons Lineke op den duur in een gesticht moeten, maar dat kan nou in ieder geval niet, Ger zou het niet verwerken. Vanmiddag is Nel gekomen en heb ik Ger naar moeder gebracht. Ze is dus al es door de mosterd gehaald, Nel, ik geloof dat het niet meegevallen is.’
Arie stond op en nam een laatste slok koffie.
‘Ik ga me op je divan uitstrekken, vriend! Nee nee, geen logeerbed, dat is niks voor mij. Ik ga eerst nog een pijp liggen roken. Heb je soms een soort kleed of een paardendeken of zo?’
‘Ik zal een mensendeken halen. Moet je vroeg weg?’
‘Acht uur op z'n laatst.’