Ik ga op hun Lineke passen. Is ze lastig, dan slaap ik een beetje minder, daar ga je niet dood van.’
Moeder keek nadenkend, zelfs een beetje bezorgd, dacht Nel.
‘Ik kan toch niet anders? Ik kan hier toch geen nee op zeggen? Of wel soms? Zeg u nou es wat, moeder!’
‘Ja, kind, ik begrijp het. Jij moet daarheen en Gerda komt hier. Je kunt net zo goed vanavond nog opbellen.’
‘Je ben toch een beste meid, ik heb 't altijd wel gezegd. Ik bel morgen op, zo om etenstijd. Dan weten ze 't. Ik zeg ze dat Jan Gerda Maandag moet brengen, en ik ga er zelf ook Maandag heen. Ik hou van opschieten zie je, geen gezeur.’
Moeder keek ernstig voor zich. Nel dekte de tafel. Was dat nou wel goed, dat die twee zo'n tijd bij mekaar waren? Och, ze waren broer en zus, voor hun besef tenminste. En Jan moest geholpen worden. Die jongen, het leven viel hem niet mee. En Ger, die lieve meid. Moeder verheugde zich er op haar bij zich te zullen hebben.
‘Ik zie an je gezicht, moeder, dat je 't fijn vindt om Ger hier te hebben. 't Is ook een betere meid as ik.’
‘Gekheid, Nel, zeg niet van die dwaze dingen. Je ben m'n enige kind, wil je daarom denken? Natuurlijk wil ik Ger graag hier hebben, het schaap moet rusten. En Jan moet geholpen worden. Wil je wel geloven, Nel, dat ik gráág naar Jan zou gaan. Ik heb altijd zo van die jongen gehouen, 't is gek. Maar dat is natuurlijk domme praat, ik zou op mijn leeftijd die kleine meid niet kunnen oppassen. Het zal je niet meevallen, kind. 't Is een heel moeilijk kindje.’
Nel werd ernstig.
‘Ik weet 'et moeder. Zijn we voor ons plezier op de wereld? Laat het zwaarder werk zijn dan in de wijk, is dat zo erg? Ik heb dat kindje een paar maal gezien. U zal het misschien gek vinden, maar ik hou van dat stakkerdje.’
Maar Nel kon die avond niet lang ernstig blijven.
‘Laat ik ouwe vrijgezel nou ook es een poosje voor een klein kindje zorgen. Van die ouwe juffers hebben wel es een moederhart, gerust, dat zie je soms. Ik word nog ongevoelig voor alle ouwe weduwnaars met pukkels. Eergisteren heb ik een aanzoek gehad van suffe Gerrit.’
‘Kind, hou op.’
Ondanks haar lichte ergernis moest moeder lachen. Dat gesnater over ouwe weduwnaars beviel haar niet.
‘Heus waar, moe, hij vroeg of ik met 'em trouwen wou. Nou, ik zei maar: vandaag niet; en daar was-tie tevreden mee.’
Nel werd opnieuw plotseling ernstig.
‘Wat een beroerdigheid is t'r in de wereld, moeder. Lineke en suffe Gerrit, en al die uitgezákte áfgesléten moeders in de wijk...’
Moeder zag niet dat Nel tranen in de ogen kreeg, ze was te zeer in haar eigen gedachten verdiept.
Toen Nel op bed lag, zwol een ontembare vreugd in haar borst. Maar ze was er niet rustig bij. Wat ging ze tegemoet? Ze vouwde de handen.